blaasworm, is de blaasvorm of de embryo-toestand van den hondenlintworm (Taenia E.), zooals deze in verschillende organen van den mensch na het inslikken van de eitjes van dien worm tot ontwikkeling komt. Uit het embryo vormt zich de met gele vloeistof gevulde E.blaas; nadat deze in 4—6 weken gegroeid is tot de grootte van een okkernoot, ontstaan daarin een aantal met haken voorziene kopjes (scolices). Meestal ontwikkelen zich uit deze moederblaas een aantal dochterblazen.
Een bijzondere vorm van E. is de E. multilocularis, die een hard gezwel vormt, dat uit erwtgroote blaasjes bestaat en langs de lymphevaten voortwoekert. De groei van een blaas gaat zeer langzaam; na jaren kan de grootte van een kinderhoofd bereikt worden. Ten slotte sterft de blaas, schrompelt en verkalkt. Het lievelingsverblijf van den E. is de lever, waardoor in dit orgaan, zoodra een blaas tot ontwikkeling komt, een vrij groot gezwel ontstaat. Eerst dan bemerkt de zieke welken gast hij huisvesting heeft verleend; dit wordt nog duidelijker, wanneer, hetgeen soms het geval is, de blaas doorbreekt in de long (ophoesten van blazen), in den darm (blazen in de ontlasting), in de onderste holle ader (plotselinge dood door verstopping, embolie, van een groot bloedvat in de longen door een meegesleept blaasje) enz. Zekerheid omtrent den aard van het gezwel geeft de proefpunctie, ook bloedonderzoek. De behandeling is operatief.