Gepubliceerd op 14-06-2022

Maag

betekenis & definitie

ventriculus, stomachus, de zakvormige verwijding van het spijsverteringskanaal, tusschen den slokdarm en den dunnen darm, waarin het opgenomen voedsel geruimen tijd verblijft, om er door de bewegingen, die de maagwand uitvoert, verder te worden fijngemaakt en door de werking van het maagsap verschillende scheikundige omzettingen te ondergaan. De M. ligt met haar grootste afmeting bijna vertikaal in het bovenste gedeelte der buikholte, onmiddellijk onder het middenrif, meer naar links dan naar rechts, tusschen de lever, het horizontaal verloopende gedeelte van den karteldarm, de alvleeschklier en de milt.

De in de middellijn van het lichaam gelegen slokdarm mondt niet precies uit in het midden van de maagvlakte, die naar het middenrif gekeerd ' is, maar meer naar rechts, zoodat links een blind gedeelte gevormd wordt: de maagbodem (fundus rentriculi); de overgang van den slokdarm in de maag heet maagmond (cardia). Aan de Imkeren rechterzijde is de maag begrensd door twee naar links convexe booglijnen, de groote en de kleine maagkromming (curvatura major en minor).Ter plaatse waar de M. overgaat in den twaalfvingerigen darm bevindt zich een kringvormige spier, de portier (pylorus), welke die uitmonding kan afsluiten. De langste afmeting van de M. bedraagt bij middelmatige vulling bij volwassenen et 25 c.M., bij een breedte van 9—12 c.M. De wand van de M. bestaat, evenals die van het overige spijsverteringskanaal, uit een buitenst bekleedsel, een voortzetting van het buikvlies; vervolgens uit een daaronder gelegen spierlaag, samengesteld uit overlangs en overdwars verloopende vezels, en ten slotte uit een fluweelzacht, bloedrijk, inwendig bekleedsel, het maagslijmvlies, dat bezet is met talrijke, uiterst kleine, onvertakte buisvormige kliertjes (lebkliertjes), die het werkzame maagsap (succus gastricus) afscheiden. Het aantal dezer kliertjes wordt op 5 millioen geschat. De afscheiding van het maagsap vindt plaats: onder invloed van het denken aan spijzen, het ruiken, proeven en kauwen der spijzen en ten gevolge van de prikkeling, die het in de M. komende voedsel op het maagslijmvlies uitoefent.

In nuchteren toestand behoort de maag, op enkele c.M.3 vocht na, leeg te zijn. De zenuwen van de M. zijn afkomstig van het tiende hersenzenuwpaar. Dt grootere bloedvaten ontspringen uit de ingewandsslagader (arteria coeliaca); de aderen storten haar bloed uit in de poortader (vena portae). Lymphevaten zijn in de M. in ruime mate voorhanden.

De opgenomen spijzen blijven, al naar de grootte en hoedanigheid van de genuttigde hoeveelheid voedsel, ong. 3—5 uur in de M. In de M. begint het veranderen der eiwitten en lijmgevende stoffen in oplosbare verbindingen. Deze bewerking wordt in den darm voortgezet, waar de oplosbare stoffen ten slotte opgezogen worden. De meest werkzame bestanddeelen van het maagsap zijn: pepsine en lebferment (twee fermenten) en zoutzuur. Daarenboven bevat het enkele zouten. Zooals reeds gezegd werd kan de afscheiding van maagsap worden opgewekt door gezicht of reuk van, of het denken aan spijzen; deze z.g. psychische secretie begint na 5 minuten, en duurt 1 ½ à 2 uur. De afscheiding onder invloed van den directen prikkel van het voedsel in de maag (chemische secretie) begint na ½ uur en duurt 8—10 uur.

Door het zoutzuur worden eerst de voedingsmiddelen van dierlijken oorsprong verweekt, zoodat zij water kunnen opnemen en daardoor zwellen. Daarna worden de eiwitstoffen omgezet in albumosen of peptonen; dit geschiedt door de pepsine met behulp van het vrije zoutzuur. Op de stikstofvrije spijzen werkt het maagsap niet in. Het lebferment heeft de eigenschap van de kaasstof der melk tot stolling te brengen. Door het uit den mond meegekomen speeksel, waarin zich een ferment, ptyaline, bevindt, worden de koolhydraten (het zetmeel) veranderd in suiker. Door het betrekkelijk groot zoutzuurgehalte (0.1—0.2 pCt.) doodt het maagsap daarenboven verschillende ziektekiemen, en werkt het dus min of meer desinfecteerend.

Bij het verlaten van de M. vormt de voedselmassa een dunne, zure brij, de spijsbrij of chylus, welke in den twaalfvingerigen darm verdere scheikundige omzettingen ondergaat.