Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Jour

betekenis & definitie

dag; (dag)licht; jour: ontvangdag; aanzijn, leven; opening, venster; ce jour d’hui, heden, vandaag; le jour, de dag; de morgen; overdag, bij dag; c'est le jour et la nuit, ze verschillen als dag en nacht; un jour, één dag; op zekere dag; eens; un jour ou l’autre, de een of andere dag; vroeg of laat; un beau jour, een mooie dag; op een goeie dag; un de ces jours, één dezer dagen, eerstdaags; jour et nuit, dag en nacht; tous les deux (huit, quinze) jours, om de andere dag, om de acht (veertien) dagen; l'autre jour, onlangs; il y a beau jour que, het is al een aardig tijdje geleden dat...; les jours caniculaires, de hondsdagen; ces derniers jours, in de laatste dagen, in de laatste tijd; faux jour, vals licht; le grand jour, de grote dag; klaarlichte dag; het volle licht van de publiciteit; jour gras, R.K. vleesdag, geen onthoudingsdag; jour maigre, R.K. onthoudingsdag; c'est son mauvais jour, hij is weer slecht gehumeurd vandaag; le petit jour, de morgenschemering; quel jour sommes nous?, wat is het vandaag?; jour de Van, Nieuwjaarsdag; jours de faveur (de grâce), respijtdagen; jour de fête, feestdag; le jour de ma fête, mijn naamdag; le jour des morts, Allerzielen; jour de naissance, verjaardag; jours de planche, ligdagen; ceux à qui je dois le jour, die mij het leven geschonken hebben; donner le jour (à), het leven schenken (aan); donner un nouveau jour à, in een ander daglicht plaatsen; il fait jour, het is dag; demain il fera jour, morgen komt er weer een dag; faire jour à..., dóórlaten; se faire jour, zich een weg banen; aan de dag treden; fig. dóórbreken; jeter du jour sur, licht werpen op; mettre ses jours en danger, zijn leven in gevaar brengen; ôter le jour à qn., iem. in het licht staan; iemand het leven benemen; perdre le jour, het leven verliezen, sterven; prendre jour, een bepaalde dag af spreken; prendre jour par le haut, zijn licht van boven krijgen; recevoir le jour, het levenslicht aanschouwen; respirer le jour, ademen, leven; sauver ses jours, hem het leven redden; tenir ses grands jours, hoogtij vieren; voir le jour, het levenslicht aanschouwen, het licht zien; je n'y vois point de jour, ik zie er geen gat in; à jour, à jour, opengewerkt; up to date, bij; à son jour, op haar ontvangdag; te zijner tijd; être à jour, bijgehouden zijn tot op de dag; mettre à jour, bijwerken [de boeken]; se mettre à jour, zijn achterstand inhalen; percer à jour, aan het licht brengen, ontmaskeren; doorzien; au jour d'aujourd’hui, tegenwoordig; au jour le jour (la journée), van de ene dag op de andere, van dag tot dag; bij de dag; van de hand in de tand [leven]; au petit jour, bij het aanbreken van de dag; mettre au jour, tegen het licht houden; aan ’t licht brengen; dans ce jour, op die dag; dans son jour, in iemands licht (staan); in het juiste licht; de jour, bij dag, overdag; être de jour, dienst (de dag) hebben; de jour en jour, met de dag, van dag tot dag, dag in, dag uit; de deux jours l'un, om de andere dag; ses... des grands jours, zijn Zondagse...; de mes jours, zolang ik leef; de nos jours, in onze dagen; habits de tous les jours, daagse kleren; d'un jour à l’autre, iedere dag; van dag tot dag; ôtez-vous de devant mon jour, ga uit het licht staan; du jour au lendemain, zo maar ineens, eensklaps, plotseling; en bon jour, in een gunstig (dag)licht; en plein jour, op klaarlichte dag; ...par jour, ...per dag, daags, dagelijks; jour pour jour, op de dag af; présenter l'affaire sous un faux jour (sous un jour favorable), de zaak in een verkeerd (gunstig) daglicht stellen; sous son vrai jour, in zijn ware gedaante; à chaque jour suffit sa peine, iedere dag heeft genoeg aan eigen leed; les jours se suivent et ne se ressemblent pas, elke dag brengt weer wat nieuws.

< >