Jour
[Fr., van Lat. diumus= tot de dag (dies) behorend] dag; ontvangdag; zijn jour niet hebben, niet goed gedisponeerd zijn, zijn draai niet kunnen vinden; à jour, opengewerkt; jours de grace, respijtdagen.
A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)
[Fr., van Lat. diumus= tot de dag (dies) behorend] dag; ontvangdag; zijn jour niet hebben, niet goed gedisponeerd zijn, zijn draai niet kunnen vinden; à jour, opengewerkt; jours de grace, respijtdagen.
Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)
dag; (dag)licht; jour: ontvangdag; aanzijn, leven; opening, venster; ce jour d’hui, heden, vandaag; le jour, de dag; de morgen; overdag, bij dag; c'est le jour et la nuit, ze verschillen als dag en nacht; un jour, één dag; op zekere dag; eens; un jour ou l’autre, de een of andere dag; vroeg of laat; un beau jour, een...
Jacon Kramers Jz (1948)
(Fr.) m. (ontvang)dag; a ~, opengewerkt; open; du (de) ~ zijn, de dagdienst hebben; ~ fixe, vaste ontvangdag; ~s de faveur”, ~s de grace, respijtdagen.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: