Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

Gepubliceerd op 17-08-2018

wit

betekenis & definitie

(i) Politiek correcte term voor blank. In de ‘Groene Amsterdammer’ van 28-4-99 stelt John Jansen van Galen dat we sedert Philomena Esseds ‘Alledaags racisme’ blijkbaar niet meer van ‘blanken’ mogen spreken. De term zou ten onrechte lelieblankheid suggereren. Sindsdien onderscheiden we ‘witten’ en ‘zwarten’ (al valt volgens Van Galen niet in te zien waarom dat laatste wel in orde is, het wordt immers geassocieerd met nacht en slechtheid?).

‘Witte’ scholen worden door niemand als een probleem beschouwd, maar zodra een school ‘zwart’ wordt, fronst men de wenkbrauwen. Hetzelfde geldt voor zwarte buurten.

De Groene Amsterdammer, 24-06-98

Ze hadden het zo goed bedoeld: hun ‘witte’ kinderen moesten naar een ‘zwarte’ school.

HP/De Tijd, 30-07-99

Er zit een zekere systematiek in de benamingen die witte Nederlanders geven aan gekleurde burgers van dit land en die gekleurde burgers zichzelf geven: buitenlander, vreemdeling, migrant, minderheid, allochtoon, medelander, Antilliaan of Turk.

Trouw, 11-09-99

Het oogt onschuldig en sympathiek. Deze week gaf theatergroep Dogtroep een besloten voorstelling, die alleen toegankelijk was voor allochtonen. ‘Witte’ belangstellenden konden geen kaartje kopen, tenzij zij een ‘zwarte’ inbrachten.

NRC Handelsblad, 04-02-2000

(2)Onder druggebruikers een verdoezelende benaming voor cocaïne. Staat tegenover bruin*.

Shapiro noemt voorbeelden van platenmaatschappijen die hun artiesten ‘wit’ (dat wil zeggen: met cocaïne) betalen.

Het Parool, 27-01-90

Hoewel ze minder gebruikte dan voorheen had Mary nog steeds 700, 800 piek per dag nodig voor haar dagelijkse portie wit en bruin.

Nieuwe Revu, 14-02-2001

< >