Gekleurde immigrant. Afgeleid van de Griekse woorden ‘allos’ (een ander) en ‘chthön’ (land of aarde). Staat tegenover de autochtoon: oorspronkelijke bewoner van een land (het Griekse ‘autos’ betekent: zelf, dus: iemand die uit hetzelfde land komt). Het woord is veel ouder dan we geneigd zijn te denken. Het begrip bestond al geruime tijd in de geologie.
Van Dale neemt het woord voor het eerst op in 1961 met de omschrijving ‘van elders aangevoerd, gevormd uit van elders aangevoerd materiaal’. In latere drukken vinden we de toevoeging ‘niet-inheems, vreemd’. Ook stuiten we op de vaste verbinding ‘allochtone bevolking’. Pas in de jaren zeventig duikt allochtoon meer en meer op als zelfstandig naamwoord en als tegenhanger van de ‘autochtoon’. In 1971 kwam de sociologe Hilda Verwey-Jonker in opdracht van de regering met een rapport over het vreemdelingenvraagstuk. Aanvankelijk zou het als titel hebben ‘Immigranten in Nederland’ maar Verwey-Jonker vond het wijselijker te opteren voor ‘Allochtonen in Nederland’. ‘Allochtoon’ moest het oudere gastarbeider* en het vage buitenlander* vervangen. Destijds gaven de woordenboeken enkel de geologische betekenis: ‘gevormd uit van elders aangevoerd materiaal’. Ondertussen is het woord zo ingeburgerd geraakt dat we het alleen nog maar associëren met vreemdelingen. De definitie roept niettemin wel eens vragen op. Worden mensen afkomstig van de Antillen of Suriname door Nederlandse instanties ook beschouwd als allochtonen? De Antillen behoren immers tot het Koninkrijk der Nederlanden en Suriname werd pas in 1975 onafhankelijk. Het Centraal Bureau voor de Statistiek beschouwt beide volksgroepen wel degelijk als allochtonen. Het Nederlandse ministerie van Binnenlandse Zaken heeft een genuanceerdere kijk op het probleem. In officiële stukken verkiest men de term ‘etnische” minderheden’. Volgens het ministerie behoren zowel mensen van Surinaamse als Antilliaanse afkomst hiertoe. Binnenlandse Zaken hanteert ook een wetsartikel dat zegt dat iemand geboren op Java niet allochtoon is, maar iemand van de Molukken wel. Bureaucratisch en verwarrend. Etnische jongeren gebruiken het woord liever niet. Zij ervaren het als een negatief geladen containerbegrip. De term verwijst ook niet naar hun identi
teit. Als eufemisme heeft het inmiddels afgedaan. Het woord ligt tegenwoordig gevoelig en wordt als niet-Nederlands en dus stigmatiserend ervaren. Ook Nederlanders ergeren zich aan de term. Volgens de stadsdeelraad van Amsterdam-Zuidoost moet de aanduiding ‘allochtonen’ worden vervangen door ‘Afro-Surinamers’. En in ‘Onze Taal’ (januari 2000) stelde een lezer bloedernstig voor om de woorden ‘autochtoon’ en ‘allochtoon’ in te ruilen voor makkelijk begrijpbare alternatieven zoals ‘inboorling’ en ‘uitboorling’. Maar of dat snel zal wennen? In de zestiende eeuw sprak men overigens over uitlanders. Politiek correct is in elk geval: nieuwe” Nederlander. Zie ook a-woord”.
Het begrip allochtoon is gebaseerd op het afstammingsprincipe en heeft met name de betekenis ‘geen echte Nederlander’. Daarmee impliceert deze term een lagere sociale status in de samenleving dan die van de autochtone bevolking.
De Groene Amsterdammer, 03-12-97
Wat zeggen de statistieken: allochtonen komen minstens vijf keer meer in aanraking met de politie dan autochtonen.
HP/De Tijd, 29-01-99
Al die randgebieden leveren niets op. Kijk maar naar Den Haag waar ze alle allochtonen in een buitenwijk wegdrukken.
Nieuwe Revu, 14-03-99