Encyclopedie van Zeeland

Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1982)

Gepubliceerd op 24-11-2020

RECHTSPRAAK

betekenis & definitie

Zo men thans de rechtspraak ziet als een bepaalde tak van overheidsdienst, duidelijk onderscheiden van andere werkzaamheden en afzonderlijk toevertrouwd aan een bepaalde instelling, de rechterlijke macht, dan dient men zich bewust te maken dat deze situatie het gevolg is van een proces van differentiatie: uit de aanvankelijk nog ongescheiden overheidstaak zijn bepaalde werkzaamheden zich gaan samenvoegen en zich gezamenlijk tot een bijzondere dienst gaan vormen.

In het Germaanse verleden hebben volksleiders en koningen zich, naast allerlei andere verrichtingen ook bezig gehouden met het beslissen in geschillen, het regelen van schadevergoedingen en het stichten van vrede tussen twistende families, zonder dat zij rechtspraak als overheidsdienst kenden.

In de Frankische tijd blijkt de rechtspraak zich kenbaar te vormen en onder de Karolingen is zij een belangrijke zelfstandigheid geworden, die dan ook in de ontwikkeling van de feodaliteit wordt getrokken. In de meeste gevallen omvatte het eigendomsrecht of het leenrecht op de grond tevens een zodanige rechtsmacht over de opwonenden dat de heer bevoegd was om de rechtspraak uit te oefenen en de inkomsten daaruit te genieten, d.w.z. aanspraak te hebben op een deel van de te betalen boeten of op de geconfiskeerde goederen van ter dood veroordeelden. De heer was wel rechter, maar meestal betekende zijn rechterschap, anders dan bij de moderne justitie, niet dat hij het oordeel vormde of aan de vorming van het oordeel deel had. Hij bracht de zaken aan, convoceerde het gerecht, dat hij presideerde en waar hij over elke aanhangige zaak een vonnis vorderde; wanneer het gerecht dit had vastgesteld, sprak hij het uit, waarna hij voor de → executie zorg droeg. De algemene wereldlijke rechtspraak werd onderscheiden in hoge en lage justitie. Deze indeling was niet in alle streken gelijk, maar globaal kan onder hoge justitie worden verstaan de bevoegdheid tot lijfstraffelijke berechting van misdaden, waarop ook de doodstraf kon worden uitgesproken, onder lage justitie de boetstraffelijke berechting in zaken van lichtere aard, waarvoor een boete kon worden opgelegd maar soms ook een lichte lijfstraf, alsmede de beslissing in zaken van schuld en schade.

De heer die de rechtspraak niet zelf uitoefende kon een ander ermede belenen, maar ook de uitoefening opdragen aan een in zijn dienst staande → baljuw, drost, ambtman (amman) of schout. Daar een hoge heerlijkheid betekende, dat de heer bevoegd was tot lijfstraffelijke rechtspraak, tot zaken die ‘ aan lij f en lid gingen’, diende de galg, zowel in werkelijkheid als in afbeelding, mede tot symbool voor deze status. In geval van betwisting van het recht tot hoge jurisdictie werd dan ook bij gewapende invallen in het gebied vaak de galg omvergeworpen.

Rechtspraak in Zeeland

De buurtspraken (waar alle buren van een dorpsgericht hadden te verschijnen), die men in de middeleeuwen nog in de noordelijke baljuwschappen van Holland aantrof, waren in de zuidelijker gebieden en in Zeeland al vroegtijdig vervangen door schepenbanken (zie ook → Schependomsrecht), waarin een beperkt aantal schepenen onder presidium van de schout de lage jurisdictie uitoefende. In Zeeland waren de vierschaarambachten het ressort van het lage gerecht (→ ambacht).

De hoge jurisdictie was hier in handen van de hoge vierschaar, een feodaal gerecht van de graaf met zijn leenmannen. Daar alleen de graaf zelf of zijn oudste zoon de zitting van de hoge vierschaar mocht openen, werd dit college in de tijd van de Bourgondische en Habsburgse landsheren, die over vele landsheerlijkheden geboden en dus vaak buiten Zeeland waren, in zijn justitiële functie sterk geremd.

In Zeeland doet zich een ontwikkeling voor, die ook in sommige andere gewesten aanwijsbaar is, dat schepenbanken van enkele grote steden een landrechtelijke taak op justitieel gebied erbij krijgen. Zo blijken sinds het begin van de 16e eeuw de gerechten van Middelburg en Zierikzee competent te zijn tot kennisneming van criminele zaken respectievelijk in Zeeland Bewesten en in Zeeland Beoosten Schelde.

Deze twee gerechten, voorgezeten door de plaatselijke baljuw, zetten dus tezamen de functie van de hoge vierschaar voort en tooiden zich daarom wel met de titel ‘ ’s Gravenmannen’ . De → rentmeesters van Bewesten en van Beoosten Schelde, die in hun eigen ressort de delinquenten hadden op te sporen en voor de gerechten van Middelburg, resp. Zierikzee te brengen, kregen nu de titel van Hoogbaljuw. Bovendien verloor de hoge vierschaar de bevoegdheid om in appèl te oordelen over de uitspraken van ambachtsgerechten aan het Hof van Holland en Zeeland. Dit hof is ontstaan uit het gebruik dat de graaf zelf, als landsheer, in hoogste instantie besliste op klachten over behandeling of weigering van zaken door het hoge gerecht, waarbij hij zich liet adviseren door de juristen in zijn raad. Als eerste benoemde Filips de Goede een president aan het hoofd van deze afdeling; de groep juristen, afgesplitst uit de raad, vormde sindsdien met deze president het Hof; de naam herinnerde aan de tijd waarin de graaf in zijn eigen hof rechtsprak.

Terwijl in Holland de gerechten in de baljuwschappen in stand bleven, verviel in Zeeland de daarmee te vergelijken hoge vierschaar als beroepsinstantie. In de 17e eeuw ging bovendien de rechtsmacht in leenzaken over op de leenhoven te Middelburg, Zierikzee en Tholen. De middeleeuwse rechtspraak in Zeeland in zaken van schade en schuld is nog gecompliceerd door de bevoegdheid van de geestelijke rechter in zulke zaken, een verschijnsel dat zich alleen in Zeeland voordeed. Afgezien van het oostelijk deel van Tholen hoorde Zeeland tot het aartsdiakonaat van de proost van het kapittel van de Dom te Utrecht (→ aartsdiaken) en wel tot de drie dekenaten, waarin dit Zeeuwse deel verdeeld was, Walacria, Zuut-bevelandia en Scaldia. In elk dekenaat werd een geestelijke rechter, de → deken en provisor, aangesteld.

In Zeeland is het gebruik ontstaan om schuldenaren te dagvaarden voor deze geestelijke rechter, omdat het voor de inwoners van de steden, waar dit gerecht gevestigd was, gunstiger was dan te moeten procederen voor het ambachtsgerecht van de schuldenaar. In de controverse tussen de steden en het platteland, waarvan de bewoners uiteraard niet met dit gebruik waren ingenomen, hebben de steden het gewonnen. Zelfs is dit gerecht na de Hervorming in verwereldlijkte vorm gehandhaafd en zelfs uitgebreid.

Tenslotte moet nog worden gewezen op de vestiging in 1473 van het Parlement te Mechelen, na de dood van Karei de Stoute in 1477 als zodanig opgeheven, maar sinds 1504 onder de naam Grote Raad opnieuw te Mechelen gevestigd, een opperste hof van justitie boven de gewestelijke hoven, dus ook boven het Hof van Holland en Zeeland. Na de afscheiding van de Noordelijke Nederlanden is door Holland, ter vervanging van dat gerecht, in ’s-Gravenhage de Hoge Raad opgericht, bedoeld om een centraal hof te zijn voor de Verenigde Nederlanden, doch alleen Zeeland heeft - eerst in 1587 zich bij Holland aangesloten en de opperste rechtsmacht van de Hoge Raad van Holland en Zeeland aanvaard.

LITERATUUR

Gosses, De rechterlijke organisatie. Fruin, De provincie Zeeland. Fockema Andreae, De Nederlandse Staat. La sonder, Hoge vierschaar in Zeeland. De Monté Verloren, Hoofdlijnen. Tegenwoordige Staat IX.