Encyclopedie van Zeeland

Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1982)

Gepubliceerd op 24-11-2020

AARTSDIAKEN

betekenis & definitie

Oorspronkelijk de helper van de bisschop in de algemene uitoefening van diens ambt. Zijn ambtsgebied was toen nog het hele bisdom.

Later had uitbreiding van de bevolking, van de parochies en van de ook wereldlijke taken van de bisschop, een toename van het getal aartsdiakens per bisdom ten gevolge, waardoor het bisdom moest worden ingedeeld in aartsdiakonaten (van zeer ongelijke omvang vaak). Hun taak was toezicht houden op het kerkelijk gebeuren in het aartsdiakonaat: toezicht op geestelijken (ook op die van buiten komend), parochiedeling, pastoorbenoeming, wijding van kerken en altaren, inkomsten van kerken en geestelijken, kerkgebouwen en inventaris, eredienst en sacrale voorwerpen. Zij visiteerden liefst eens per jaar hun ressort en hielden synodaal gericht (‘seend’) om publieke aanstootgevende zonden op te sporen en te berechten. Gaandeweg werden deze taken niet meer uitgeoefend krachtens persoonlijk bisschoppelijk mandaat, doch krachtens het hoge ambt van vooral kapitteldignitaris waaraan het aartsdiakonaat was gehecht.Het bisdom Utrecht telde in de late middeleeuwen elf aartsdiakonaten, waarvan de oudste zeker uit de 1 le eeuw dateren. Negen der aartsdiakens waren gerecruteerd uit de kapittelproosten; de proost van de Utrechtse dom zelf was in de 11e eeuw aartsdiaken over grote delen van Holland en over geheel Zeeland, voorzover dit bij het bisdom Utrecht behoorde (→ Bisdom 1-1, II-l).

Op locaal gebied, in de oudste parochies, werd de domproost bijgestaan door de → deken.

LITERATUUR

Mulders: Der Archidiakonat. C. Dekker, Vorming van aartsdiakonaten, 339-360.