Encyclopedie van Zeeland

Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1982)

Gepubliceerd op 24-11-2020

SCHEPENDOMSRECHT

betekenis & definitie

In Holland bezuiden de Hollandse IJssel en in Zeeland gold een procesrechtstelsel dat men schependomsrecht noemde, omdat de rechtspleging geschiedde door een college van een schout en schepenen, zulks in tegenstelling tot het aasdomsrecht, dat niet in Zeeland gold, doch wel in Holland benoorden de Hollandse IJssel en waarbij de rechtspleging geschiedde door schout, azing (of asega, dit is een raadgever voor het gerecht) en geburen. De schepenen werden gekozen voor een bepaalde tijd en in een beperkt getal, werden beëdigd en vormden een vast college.

Naast het verschil in procesrecht was er ook verschil in ander recht, vooral het erfrecht. Hier was een zg. terugval-erfrecht, dat men formuleerde met de regels ’het goed gaat vanwaar het komt’ en ’er komt niets van een die leeft’. Dit bracht mede, dat bij vooroverlijden van een der ouders van de erflater de nog in leven zijnde ouder niets ontving. Verder was er onbeperkte plaatsvervulling. Dit betekende, dat bij vooroverlijden van een bloedverwant zijn afstammelingen tezamen erfden. Men noemt dit erven bij staken, in tegenstelling tot erven bij hoofden.

In Holland heeft men in 1580 een aantal wijzigingen aangebracht, waarna men aldaar sprak van het nieuwe schependomsrecht. In Zeeland gold tot 1809 het oude of Zeeuwse schependomsrecht, samengevat in het volgende rijm:

Eerst komen kinderen van ’t eerste en verdere leden

In d’erfenisse bij gelijke staken treden.

Dan komen d’ouders, nog te zaam in leven aan.

Is een van beiden dood, zal d’erfenisse gaan aan

broeders, zusters en aan hun’ afkomelingen,

Oneindig, staak voor staak, en verdre kavelingen.

Op dergelijke wijs bedeelt; het halve bloed

van de bestorven zijd’ alleen in ’t halve goed.

Dan groote-vaers en -moers, van beider zijds in leven.

Zo niet, dan ooms en moei, met nichten ende neven,

Neergaande zonder eind, elk in zijn eigen lijn.

Gebreken dezen, zal het erfgedeelte zijn

voor over-groote-vaers en -moeders, ’t saam in wezen.

Dan hun afzetselen, elk in zijn eigen lijn. Na dezen

al hooger op en dan weer neerwaarts te gaan.

Zo wordt het Zeeuwsche recht bij iedereen verstaan.

Van de bedoeling, dat de goederen en vooral de onroerende goederen bij kinderloze huwelijken niet buiten de familie zouden geraken, kwam minder terecht dan men zou denken, omdat in Zeeland als stelsel van huwelijksgoederenrecht de algehele gemeenschap bestond, zodat door deze boedelmenging toch een dergelijke eigendomsovergang tot stand kwam.