(Vlamingen). Doopsgez. groep.
Door de vervolgingen werden de doopsgezinden in Vlaanderen genoodzaakt naar de Noordelijke Nederlanden uit te wijken; velen vestigden zich 1550-1600 in Zeeland en Holland, terwijl een aantal naar Frl. ging, vooral naar Harlingen en Franeker. Wederkerig verweten Friezen en Vlamingen elkaar resp. te grote luxe in kleding en te veel zorg voor kun huizen.
Een dieper verschil was dat in het gemeentebegrip. Toen de invloedrijke oudsten Leenaert Bouwens en Dirk Philips zich ermee bemoeiden (de eerste koos voor de Friezen, de laatste voor de V.d.), leidde het conflict 1566-67 tot scheuring, niet slechts in FrL, ook in Holland en Vlaanderen, ja zelfs tot in Pruisen.In vele plaatsen kwamen naast ‘Fr.’ gemeenten ook ‘Vlaamse’. Deze woorden gaven niet langer de afkomst, maar de partij aan. Zo kozen bijv. de meeste gemeenten in Groningen de zijde der V.d., hoewel daar geen echte Vlamingen waren.
In 1586 raakten de V.d., beginnend in Franeker, weer verdeeld in Oude en Jonge V.d. (zie Huiskopers). Vele Jonge V.d. verenigden zich begin 17de eeuw met de Jonge Friezen (zie Friese Doopsgezinden) en andere moderate groepen. In 1632 hebben de meeste Oudvlaamse gemeenten zich met de overblijvende Jonge V.d. verzoend, maar ca. 1628-30 had in Groningerland een groep conservatieven zich van de Jonge V.d. afgescheiden onder de naam van Groninger Oude V.d. (zie Uckowallisten). Deze Groninger Oude V.d., die ook enkele gemeenten in Frl. hadden, hebben zich pas ca. 1800 met de andere doopsgezinden verenigd. In de 17de-18de eeuw bestond ook nog een kleine groep Dantziger Oude V.d., die contact onderhield met verwante gemeenten in de omgeving van Dantzig in Pruisen.
Zie: W. J. Kühler, Gesch. der Ned. Doopsgezinden in de 16de eeuw (Haarlem 1932); N. v. d. Zijpp, Gesch. der Doopsgezinden (Arnhem 1952).