Naam van een groep doopsgezinden, die 1566-67 onenigheid kregen met uit Vlaanderen gevluchte doopsgezinden in Franeker, Harlingen en elders. Dezen verweten de Friezen overdreven zorg voor hun huizen, en de Friezen hun de luxe in hun kleding.
Achtergrond was echter de machtsstrijd tussen de leidende oudsten Dirk Philips en Leenaert Bouwens. Eeuwenlange verdeeldheid was het gevolg, niet alleen in Frl., maar tot in Pruisen en Rusland toe.Evenals de Vlaamse raakten ook de F .d. tegen 1700 nog weer onderling verdeeld in Oude (of Harde) en Jonge (of Zachte) Friezen. De laatsten verenigden zich (in Harlingen al in 1610) met de Vlaamse doopsgezinden. De Oude Friezen, onderling weer verdeeld in Janjacobsgezinden en Pieter-Jeltjesvolk, stierven in de 18de eeuw uit. zie Fijne Men(n)isten.
Zie: Doopsgez. bijdr. (1893); N. van der Zijpp, Gesch. der Doopsgezinden in Ned. (Arnhem 1952).