Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

KOUDUM

betekenis & definitie

(Fr.: idem, wrsch. vroeger Colwidum, kol, hoogte, widu, bos). Komdorp, hoofdplaats van Hemelumer Oldeferd (1887 inw.).

Herv., geref. en doopsgez. kerk. Openb. en chr. lag. school; chr. uloschool.

Ligt op een langgerekte pleistocene zandrug tot + 6 m. In het dorp, vooral aan zuid- en oostzijde, tuinbouw.

In de drooggemaakte meren (o.a. Haanmeer) en op de overige lage klei- en veengronden om het dorp veeteelt.

Zuivelfabriek. Herv. kerk (1857) heeft ouder interieur.

Zeevaardershuis. Vroeger hier de stinsen van de Galama’s, Epema’s, Donia’s en anderen.

Een van de zandgroeven is natuurmonument, gedeeltelijk eigendom van It Fr. Gea (oeverzwaluwen).

Voor het wapen -> Dorpswapens.Zie: Reg. Leeuw. Cour., 51; Repert., 195.

Koudumer Slaperdijk. Door het Land (= Frl.) in 1732 aangelegde binnendijk tussen Workumer Nieuwland en het Hoog van Hemelum. Bestaat uit twee delen, die bij K. aansluiten. Aangelegd wegens de vernielingen door de paalworm aan de paalwerken in de Zuidwesthoek. Keersluizen in de vaarten te Galamadammen, N. van K. en bij het N. aansluitpunt. Door de Afsluitdijk kwam de dijk in de derde linie. Sinds 1950 niet meer slaperdijk.

Zie: Binnendiken en Slieperdiken I, 376.

Koudumerzijl. Vroegere zeesluis N. van K., ook keersluis bij K. in de slaperdijk.

Zie: Binnendiken en Slieperdiken I, 370, 387.

< >