Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

KETTERS

betekenis & definitie

Voor 1580 vervolgden de roomse kerk en de staat (zie Inquisitie) ieder die herv. gevoelens had (dus mennisten én calvinisten). Tijdens de Republiek heette alles ketterij wat afweek van de leer der geref. staatskerk.

Tot de K. hoorden dus roomsen (paepsen), mennisten, luthersen, arminianen, cartesianen, labadisten, joden. Herhaaldelijk resoluties.

K. waren uitgesloten van stemrecht en van openbare betrekkingen. Het effect was gering; de mennisten bleven even ijverig als de rondzwervende jezuïeten.

In de 18de eeuw neemt de ketterjacht af. Wel constateert men vaak socinianisme.

De laatste als ketter afgezette predikant was T. Poppinga (1689).

Mannen alsD. F. van Giffen, G. Th. de Cock konden zich handhaven. De mennisten hadden in de 18de eeuw nog veel te lijden, zie Stinstra, J.; Tolerantie.

Zie: Cuperus, Kerkelijk leven II, 126-169.

< >