Vóór de hervorming lekebeheerder van het kerkegoed (zie Kerk-atte), samen met de pastoor. K.en werden (op grond van het patronaatsrecht) meest gekozen door de parochianen, in de steden soms door het stadsbestuur; in geval van incorporatie was de abt zelf wel K.
K.en moesten rekenschap afleggen aan de patroon en aan de deken (in dekenszetels aan de aartsdiaken). Voor vervreemding van goederen was na 1542 verlof van het Hof nodig.
In de geref. kerk onder de Republiek waren de adellijke en eigenerfde grondbezitters K. Door het kerkelijk stemrecht hadden ze vaak grote macht en maakten daar soms misbruik van. zie Floreen.Zie: L. J. v. Apeldoorn, De kerkelijke goederen in Frl. (1915).