Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

FLOREEN

betekenis & definitie

Oorspronkelijk een gouden gulden (z Florijn), door de Saksische hertogen in Frl. geslagen en als munteenheid gebruikt. Toen zij een grondbelasting invoerden (1511), kwam die op een wisselend bedrag per ‘F. rente’, dus per gulden huur, vandaar F.-rente.

De F. werd hiervoor de rekeneenheid; de munt noemde men gulden (zie Carolusgulden, Goudgulden) . Alle landen werden genoteerd in Registers van de Aanbreng. Terwijl nu de F.-kohieren de oude bedragen in F.cn handhaafden, steeg, vooral door de waardedaling van het geld, de werkelijke huur, en niet overal evenredig.

Het bedrag der belasting steeg nog sneller. Volgens de reversaalbrief van 1498 zou het 1 pct. der huren zijn, maar de ordonnantie van 1504 stelde het al op drie stuivers per F. (15 pct.) met nog buitengewone omslagen.

Doordat na 1500 het gebruik ontstond de belasting van het ene op het andere land te leggen en de huurwaarde van 1511 meestal de basis bleef, waren al spoedig de lasten ongelijk verdeeld. Tijdens en na de Tachtigjarige Oorlog steeg de omslag nog, tot hij tegen 1700 zes gulden zes stuivers per F. bedroeg.

Daarnaast kwamen vaak buitengewone omslagen (dijklasten, en sinds 1804 kerkelijke belastingen) op dezelfde grondslag.In 1806 werd de F.-belasting vervangen door de verponding, maar nog jaren bleef zij de basis van andere lasten (bijv. de omslag paalwerk betreffende waterschappen aan de kust (-1866)). Of de F.-belasting gelijk te stellen is aan schot, is onzeker.

Zie: J. H. F. K. van Swinderen, Academisch proefschrift over den oorsprong en de gesch. van de belasting op de F.en in Frl. (Leiden 1861); Stim (23 en 30.10.1936); Uitgaven: Registers van den aanbreng van 15 ii (4 dln., 1879); J. C. Tjessinga, De aanbreng der vijf deelen van 1511 en 1514 (5 dln., Assen 1941-53).

Floreendijk. Naam van zeedijkvakken te Hindeloopen en Staveren, vroeger beschermd met paalwerken. Benaming berust op de berekening van de omslag over de F.

Zie: Jaarsma, Zeeweringen (kaart); IJsselmeerdijken, 130, 136. Floreenkohieren werden vóór 1700 ongeregeld opgemaakt. Er is weinig van bewaard. In 1700 zijn ze in alle steden en grietenijen opgemaakt op last der Staten, vervolgens in 1708, en verder om de tien jaar (behalve in 1808, en i.p.v. in 1848 de meeste in 1850), tot 1858. Na de afschaffing van F.-rente (1806, in feite 1832) en van dijks-F.ew (1864) hadden ze geen zin meer. In de meeste steden zijn ze van 1708-88 samengebonden met de stemkohieren. Floreenkwestie. De E.-kwestie ontstaat ca. 1850 i.v.m. de opkomst van het bijzonder lager onderwijs.

DeF.-plichtigen, bezitters der landerijen, benoemden in de herv. kerk ten plattelande de kerkvoogden. Nu dienden de kerkelijke goederen sedert 1580 tot ondersteuning van de armen en andere vrome doeleinden. Dit laatste bleek rekbaar. ‘Daar de kerk niet zelden de grootste grondbezitter was, kozen de kerkvoogden als .F.-plichtigen zich zelf weer tot kerkvoogd bij het beëindigen van hun mandaat en legden als kerkvoogden aan zich zelf als F.-plichtigen rekening en verantwoording af’ (P. Oosterlee).

Het openb. onderwijs kostte in 1856 voor heel Frl. ƒ 200 000. De kerk betaalde daarvan meer dan 20 pct. Toen bijzondere scholen werden opgericht, steunden de F. -plichtigen deze op sommige plaatsen (zo Wons 1857, Gaast 1869). Vrijwel alle kinderen bezochten daar die chr. scholen, maar de gem. Wonseradeelliet in Wons (1869) en Gaast (1870) nieuwe openb. scholen bouwen. De school in Gaast had geen enkele leerling en kreeg er ook geen. De Hoge Raad wees 1881 het beheer der kerkgoederen toe aan de manslidmaten, waarmee de F.-kwestie was opgelost, zie Huber, U.H.

In de schoolstrijd is het F.-recht nogal eens misbruikt om met ‘Pake Pong’ de opkomende chr. scholen afbreuk te doen.

Zie: J. Kuiper, Gesch. van de wording en ontwikkeling van het chr. lager onderwijs in Ned. (Den Haag 1897); Van Strijd en Zegen, Gedenkboek chr. onderwijs 1854-1904 (door Kalsbeek, Lens en Meynen) (Leiden 1904); L. J. van Apeldoorn, De synode en de kerkegoederen (1919); P. Oosterlee, Gesch. van het Chr. onderwijs (Haarlem 1929); Sociologisch Bulletin XII (1958), 41-90.

Floreenstelsel. Ook in de kerk hebben de F.-plichtigen een rol gespeeld. Zij hadden tijdens de Republiek ook het benoemingsrecht bij predikantsberoeping (z Collatierecht). Dit bleef zo, ook na 1815. Daardoor konden later enkele liberale grondbezitters een gemeente in vrijzinnige handen houden, ook al was de meerderheid nog of weer orthodox. Officieel is het collatierecht in 1866 afgeschaft, maar de F.-plichtigen verzetten zich.

Een anti-F.-verbond, opgericht 4.9.1874 te Ijlst (o.a. S. S. de Koe, F. J. P. Moquette, W.

M. Oppedijk) moest tot 1881 strijd voeren voor de 'vrijmaking der Fr. kerk’. Hier en daar felle botsingen, verschillende processen (bijv. te Oosterend). Zowel op de Doleantie als op de buitenkerkelijkheid heeft deze strijd invloed gehad. Ondanks de afschaffing van het F.-stelsel hebben F.-plichtigen soms nog invloed (Augsbuur, Beets, Spanga).

Zie: A. van der Laan, Frl.’s herv. F.-pligtigen (1870); S. S. de Koe, De gevangenschap der Fr. kerk (Amsterdam 1874).