Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

PASTOOR

betekenis & definitie

Herder van een parochie. Verricht namens de bisschop de eredienst, bedient de sacramenten, verkondigt het geloof.

In de M.E. hing zijn benoeming in feite af van kerkheer of patroon; door incorporatie kon het ambt formeel op klooster of kapittel overgaan. De P. leefde van grondbezit, de pastorieplaats (zie Pastoralia), zelf bewerkt of verpacht, en was aangesteld voor het leven.

Vaak had hij hulp van een of meer vicarissen. Het peil was zeer ongelijk.

Allen zijn 1580 door de Staten ontslagen.De seculieren hielden na de hervorming vast aan de titel P., al waren er geen parochies meer. De apostolisch vicaris benoemde en ontsloeg. Lekeninvloed is geweerd. De regulieren (missionaris of socius) werden aangewezen door hun ordesoversten onder goedkeuring van de apostolisch vicaris en vaak aangeduid als ‘vajer’. Na 1853 heten allen die in de parochie werken P. of kapelaan; de bisschop benoemt sindsdien regulieren op voordracht van de ordesoversten. zie Geestelijkheid.