Encyclopedie van de Zaanstreek

Eindredactie Jan Pieter Woudt & Klaas Woudt (1991)

Gepubliceerd op 02-10-2020

Molenmakerij

betekenis & definitie

Ambachtelijke bedrijfstak, waarin men zich bezig houdt met de bouw en inrichting van windmolens, alsmede met de reparatie daarvan.

Over de Zaanse molenmakerij in het verleden is weinig bekend, er is ook nauwelijks over gepubliceerd. Toch ligt de conclusie voor de hand dat er ettelijke bedrijven en een groot aantal vaklieden bij betrokken moeten zijn geweest. De grote concentratie van industriemolens in de Zaanstreek (zie de grafiek) is immers vrijwel binnen honderd jaar (de 17e eeuw) tot stand gekomen. Zo werden er tussen 1650 en 1700 gemiddeld zeven tot acht nieuwe molens per jaar gebouwd. Daarbij dient te worden beseft dat alle onderdelen van het vaak ingewikkelde gaandewerk (het molenmechaniek) met de hand vervaardigd werden. Dit vereiste een grote mate van vakmanschap en was bijzonder arbeidsintensief, verondersteld mag worden dat bij de vroegere molenmakerswerven talrijke timmerlieden betrokken waren.

Aan het eind van de 19e eeuw werden tenminste nog twaalf van zulke werven geteld, terwijl het aantal molens toen toch al sterk was teruggelopen. De grootste (De Vries, Zaandam en Koog) werkte met meer dan honderd personeelsleden. In 1849 werden door J. →Honig Jansz. Jr. vijftien molenmakerijen genoemd. In de 17e en 18e eeuw zal dit aantal zeker aanzienlijker zijn geweest.

Volgens G. →Husslage (in ‘Windmolens', Amsterdam 1965) bestonden er in de Zaanse molenmakerij vele vakgeheimen, die alleen mondeling werden overgedragen. Ze betroffen bijvoorbeeld de ideale snelheidsverhouding van de verschillende overbrengingen, de schuinte van de maalplaten in de papiermolens en die der slagbeitels in de oliemolens. Ook de stand van de bordzijde der roeden van de verschillende typen industriemolens was niet precies omschreven en berustte op in de loop van enkele eeuwen verkregen ervaring.

Het is in verband met de instandhouding van de nog maalvaardige molens in de Zaanstreek noodzakelijk dat het nog aanwezige vakmanschap niet verloren gaat en aan volgende generaties wordt doorgegeven. In de streek is nog één specifieke molenmakerij ('Saendyck') gevestigd, die zich gelukkig van voldoende werk kan voorzien.

Interessant is dat de vroegere Zaanse molenwerven vele molens buiten de streek, tot in het buitenland toe, hebben gebouwd. S. →Lootsma vond hiervan in notarisprotocollen een aantal voorbeelden, die hier kort worden herhaald. Ongetwijfeld zijn er veel meer molens door Zaankanters ‘in den vreemde' gebouwd dan deze:

1649; Jan Gerritsz en Jan Albertsz, beiden molenmakers te Zaandam, bouwden een oliemolen in Hamburg;
1657: Louris Lourisz en Teums Joosten, Zaandam, bouwden in 's-Hertogenbosch een ‘dubbele oliemolen’, kopie van ‘de Blauwe Arent, staande in de Moolenbuert tot Zaandam’;
1657: Louris Lourissen (dezelfde als hierboven, eigenaar van een der grootste 17e-eeuwse molenmakerijen) bouwde een dubbele oliemolen in Workum, Friesland:
1662: Pieter Pietersz, Oostzaandam, bouwde in Groningen (‘omtrent Bedum ofte ter plaatse dat sulcx aangewesen werden’) twee achtkante watermolens;
1665: Jacob Abrahamsz, molenmaker 'tot Sanerdam’ bouwde een wagenschotzager te Antwerpen;
1672: Gijsbert Martsze Baes contracteerde de bouw van een zaagmolen voor de hertog van Saksen-Gotha in Duitsland;
1686: Cornelis Jansz. Hoogeboom, Zaandam, bouwde in Carolina (Noord-Amerika) een zaagmolen;
1690: Cornelis Siericksz Baes, molenmaker, en Jan Reijndertsz, meester smid, beiden te Zaandam, kwamen overeen een ‘water-zaagmolen’ te bouwen in Schanstemij, Zweden; 1690: Jan Willemsz Bouwmeester, mr. molenmaker ‘opte Koogh’ bouwde een pelmolen in Harlingen;
1697: Adriaan Cornelisz Kam, Westzaandam, bouwde in Limmerick, Ierland, een door water gedreven oliemolen;
1726: Klaas Janse Noté, Zaandijk, bouwde een papiermolen in Diegen (Brabant);
1726: Kornelis Barkhorn, Zaandam, bouwde een bovenkruiende houtzaagmolen in Middelburg.

Een zeer bekende molenmakerij was die der Gebroeders Vredenduin in Zaandijk. De geschiedenis van dit bedrijf werd door G. Husslage uitgezocht en reikte terug tot 1582. Een andere bekende zaak was de al genoemde van De Vries (twee werven, zie hierna). In de tweede helft van de 19e eeuw bezat Jan Gras eveneens twee werven. In Zaandam waren toen ook de molenmakerijen van Ulle en Jut gevestigd.

In Wormerveer was Gebr. Gorter een zeer bekende werf en in Koog Jan Otter. Kleinere werven waren die van Leguit, Krommenie; Jan Groot, Wormer; Jan Husslage, Jisp; en Jan Havik, Westzaan.

Eind 19e eeuw gingen de molenmakerijen voor een deel over op fabrieksbouw. Zo was De Vries specialist in de bouw van zagerijen en pellerijen, terwijl Gebr. Vredenduin en Gebr. Gorter de eerste oliefabrieken bouwden. Vredenduin is onder leiding van P. Out nog tot omstreeks 1980 voortgezet als aannemingsbedrijf.

Pieter →Boorsma, molenkenner en publicist, was in zijn jonge jaren bij de molenmakerij betrokken. In 'De →Zaende' 1951 deed hij mededelingen over de molenmakerij De Vries. Aan het eind van de 18e eeuw en in het eerste kwart van de 19e eeuw was Jacob Hoorn een der voornaamste molenmakersbazen in Westzaandam; hij had twee werven, de ene op het einde van het Schiermonnikoog, de andere op het Breedweer te Koog.

In 1824 verkocht hij deze werven aan zijn schoonzoon Simon Boorsma (oudoom van Pieter Boorsma). Na diens overlijden kwam de zaak in handen van Pieter de Vries. De Vries had zeven zoons, die aanvankelijk allen in de molenmakerij meewerkten. Omdat zij zelf ook zoons hadden, waren er enige tijd niet minder dan 17 De Vriezen bij dit bedrijf betrokken. Zij gingen zich ook bezig houden met het bouwen van machinale zagerijen (stoomzagerijen), waarvan er 16 door hen werden gerealiseerd. Er waren toen 100 personeelsleden. Omstreeks 1890 was dit aantal teruggelopen tot ongeveer 20, waaronder Pieter Boorsma.