Encyclopedie van de Zaanstreek

Eindredactie Jan Pieter Woudt & Klaas Woudt (1991)

Gepubliceerd op 02-10-2020

Oostzaandam

betekenis & definitie

Voormalige naam van de bewoningsconcentratie ten oosten van de Zaan nabij de Dam, tot 1795 behorend tot de gemeente Oostzaan, tussen 1795 en 1811 min of meer een zelfstandige gemeente en sinds 1811 deel uitmakend van de stad Zaandam. Oostzaandam behoorde tot de Banne van Oostzanen en is ook vanuit het hoofddorp van die banne ontstaan.

Het kende in en na de 17e eeuw echter een onafhankelijke economische ontwikkeling. De naam Oostzaandam werd gebruikt om onderscheid te maken met “Westzaandam, een dorp dat tot de Banne van Westzanen behoorde en evenmin zelfstandig bestuurd werd. Buiten de Zaanstreek kende men dit onderscheid nauwelijks, daar werd gewoonlijk gesproken van Saerdam of Zaandam, waarmee dan zowel Oostals Westzaandam werden aangeduid. Oostzaandam is heel kort een zelfstandige gemeente geweest. Dit kan niet van het (later grotere) tweelingdorp Westzaandam worden gezegd: dit bleef tot de samenvoeging tot Zaandam in 1811 onderhorig aan de Banne van Westzanen. Oostzaandam wist zich echter onder invloed van de tijdgeest in 1795 los te maken van Oostzaan.

De wens van zelfstandigheid bestond toen al lang. Met name de koop van de Ambachtsheerlijkheid door Oostzaanse regenten had dat verlangen sinds 1729 voedsel gegeven. Oostzaandam had Oostzaan al in de 17e eeuw overvleugeld, maar bleef in het bansbestuur sterk ondervertegenwoordigd. Daar kwam bij dat de bevolking in Oostzaan gestadig terugliep, terwijl economische bloei Oostzaandam steeds groter had gemaakt. Bij de Franse overwinning in 1795 zagen de Oostzaandamse notabelen hun kans schoon. Zij stelden ‘dat het bestuur meer overeen moet komen met de geproclameerde rechten van de mens’ en hadden de tijd zo mee dat zij in 1795, gesteund door een plechtige overeenkomst, vrijwel volledige onafhankelijkheid kregen. Dat heeft amper 16 jaar geduurd: bij keizerlijk decreet van 21 oktober 1811 werden Oost- en Westzaandam samengevoegd tot de stad Zaandam.Ondanks de korte periode van zelfstandigheid had het dorp een eigen wapen, met als voorstelling een in aanbouw zijnd houten schip. Het is nadien opgenomen in het wapen van Zaandam, maar het is nog steeds als afzonderlijke afbeelding te zien op de buitenmuur van een apotheek achter de Oostzijderkerk.

Had de eerste bewoning zich dicht bij de Dam gevestigd, het dorp strekte zich door de economische opbloei tenslotte uit langs de oostelijke oever van de Zaan tot voorbij het einde van de Poel (dat is dus het Kalf). Ook langs de Voorzaan ontstond bebouwing, te weten langs de Zuiddijk en op de Hem (het Kattegat). De grens met Oostzaan werd gevormd door de Watering. Oostzaandam was naar schatting ruim 1000 hectare groot.

Wat het aantal inwoners betreft was Oostzaandam lange tijd belangrijker dan Westzaandam. Aan het begin van de 17e eeuw woonden er aan de oostelijke Zaanoever twee maal zoveel mensen als aan de westkant. In 1613 waren er naar schatting 2500 tot 3000 Oostzaandammers. Eerdere schattingen kunnen, door het ontbreken van gegevens, niet worden gemaakt. Het dorp maakte in de 17e eeuw een flinke groei door, ZIJ het minder onstuimig dan Westzaandam. Nadat in 1622 ongeveer 3600 inwoners waren geteld, groeide de bevolking tot 6241 in 1741.

Inmiddels was Westzaandam toen al iets groter en dat zou tot de samenvoeging zo blijven. Zoals bekend liep de bevolkingsomvang vrijwel overal in de tweede helft van de 18e eeuw en de decennia daarna terug. In 1795 woonden er nog 4938 mensen in Oostzaandam, bij de samenvoeging in 1811 bracht het dorp 4299 inwoners in.

Wat de kerkelijke gezindheid betreft was Oostzaandam vroeger overwegend gereformeerd (lees: hervormd). In 1741 waren van 6241 inwoners 4071 de staatsgodsdienst toegedaan; er waren 1167 katholieken, 849 doopsgezinden en 154 luthersen. In de daarop volgende halve eeuw nam het aantal gereformeerden drastisch af; ook de doopsgezinden liepen in aantal terug. Van de 4660 getelde inwoners aan het eind van de 18e eeuw waren er nog 2849 gereformeerd en 507 doopsgezind. Ondanks de bevolkingsafname hadden de katholieken (1085) zich geconsolideerd, terwijl het aantal luthersen, ten koste van dat te Westzaandam, zelfs was toegenomen tot 205.

De eerste bewoners hebben zich aan het eind van de 13e eeuw vanuit Oostzaan direct bij de Dam aan de Zaanoever gevestigd. Zij bouwden er een kapel op een terp (in verband met het overstromingsgevaar) en vestigden zich dicht daarbij in de Klauwershoek. Zo had enige komvorming plaats, meer althans dan in Westzaandam. De uitbreiding van de bevolking werd opgevangen door bebouwing van de lage Schinkeldijk (de Oostzijde) en de hoge zeedijk (de Zuiddijk). De bedrijvigheid ging zich concentreren op het Hemland in de Voorzaan. Pas in de 20e eeuw werden grote stukken van het Oostzijderveld voor bewoning geschikt gemaakt.

Zie: Zaandam. Economisch waren Oost- en Westzaandam een eenheid. Zij traden ook gezamenlijk naar buiten en vormden de belangrijkste concentratie van bedrijvigheid in de streek. Zij waren van arme plattelandsdorpen uitgegroeid tot de welvarendste dorpen boven het IJ. Daartoe heeft een aantal factoren bijgedragen. Waren in de late middeleeuwen visserij, vogelvangst en een bescheiden vorm van landbouw nog de bronnen van inkomst, door de ligging aan de Zaan en de gunstige verbinding met Amsterdam via het IJ, kwam de binnenvaart tot ontwikkeling.

Aan het eind van de 16e eeuw ontstond de houtzagerij en -handel en dat gaf de tweelingdorpen een geweldige impuls. Scheepsbouw en zeescheepvaart ontwikkelden zich. De werven lagen aanvankelijk aan de Binnenzaan, maar werden, toen de schepen groter werden, verplaatst naar de Voorzaan, die een natuurlijke haven vormde. In het spoor van de scheepsbouw ontstonden allerlei toeleveringsbedrijven: mastenmakerijen, touwslagerijen (Oostzaandam had vier lijnbanen), ankersmederijen enzovoort. Daarnaast breidde de molennijverheid zich sterk uit, terwijl de Zaandamse scheepsbouwers zich ook met de rederij gingen bezig houden en zelf gingen deelnemen aan de lucratieve walvisvaart.

De gerichtheid op scheepsbouw en scheepvaart maakte de Zaandamse economie ook kwetsbaar. Toen na 1660 de Amsterdamse stapelmarkt minder belangrijk werd, kon Zaandam zich ten koste van bijvoorbeeld Edam, Hoorn en Rotterdam nog enkele decennia als belangrijk scheepsbouwcentrum staande houden, maar buitenlandse concurrentie, binnen- en buitenlands protectionisme, verlanding van Voor- en Achterzaan en nog enkele andere factoren leidden na 1730 tot een recessie en daarna van (1780 tot na 1815) tot een depressie. De bevolking nam sterk af, doordat het verval van de scheepsbouw ook andere sectoren (bijvoorbeeld de walvisvaart) trof.

Tot slot wordt hier een overzicht gegeven van het aantal Oostzaandamse bedrijven in 1731, aan het einde van de grote bloeiperiode dus.

Stijfselhuizen 8 Traankokerijen 7 Prutkokerij 1 Vleethuizen 3 Lijnbanen 4 Weefhuis 1 Kuiphuizen 2 Leerlooierij 1 Kaashuis 1 Kaarshuizen 2 Pakhuizen 64 Kaatsen 7 Scheepstimmerwerven 11 Houtzagerijen 46 Oliemolens 51 Pelmolens 40 Papiermolens 3 Tabaksstamper 1 Verfmolens 6 Meelmolens 2 Volmolens 5 Schelpzandmolen 1 Poedermolen 1 Totaal bedrijven 268.

Zie ook: Economische geschiedenis 1.1.3.,

2.3.1. t/m 2.3.3., 2.5.1., 2.5.5., 2.6.2.,
2.6.3., 2.7., 2.8.1., 2.8.2., 2.9.1. t/m
2.9.3., 2.10.1. t/m 2.10.3., 3.1.1. Zie voorts: Bestuur en rechtspraak 1.2.6.,
2.2.3., 2.3.1., Oostzaan, Westzaandam en Zaandam.

Ger Jan Onrust Literatuur

J.C.N. Raadsgelders, Oostzaandam, bestuurlijke ontwikkelingen 16001795, Leiden 1985, J.W. Groesbeek, Bestuursproblemen rond de samenvoeging van Oost- en Westzaandam m 1811, in: Zaandam 150 jaar stad, Zaandam 1962; A.M. van der Woude, Het Noorderkwartier, Utrecht 1983; S.Hart, De Zaanstreek en Oostzaandam in het bijzonder in het jaar 1731, in: Geschrift en getal, Dordrecht 1976; A.J. van der Aa, Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden deel 8, Gorinchem 1846; G.J. Boekenoogen, De Zaanse Volkstaal, Zaandijk 1971.