Encyclopedie van de Zaanstreek

Eindredactie Jan Pieter Woudt & Klaas Woudt (1991)

Gepubliceerd op 02-10-2020

Literatuur

betekenis & definitie

Voortbrengselen van de letterkunde. 'de schone letteren’, de geschreven of gedrukte uitingen van de menselijke geest, die de intentie hebben de lezer te raken (te boeien, ontroeren of schokken, met alle gevoelsreacties daartussen) en die dat doel ook bereiken.

Zoals bij elke kunstvorm zijn ook bij literatuur de grenzen (met bijvoorbeeld belletrie of journalistieke geschriften) moeilijk te trekken: in het algemeen wordt gesteld dat de schrijver technische vaardigheid (i.c. een mate van taalbeheersing en vermogen tot vormgeving) dient te paren aan meer persoonlijk gebonden elementen in stijl en woordkeus om zijn of haar gedachten en gevoelens tot uitdrukking te brengen. Tot de literatuur wordt niet uitsluitend de zogenoemde 'fictie' gerekend, waarbij de inhoud geheel of gedeeltelijk aan de verbeelding is ontleend: ook verhandelingen over feitelijke onderwerpen (essays) mits ze de hiervoor genoemde kwaliteiten bezitten worden als ertoe behorend beschouwd.

De Nederlandse letterkunde heeft, mede door het kleine taalgebied, een zeer bescheiden plaats in de wereldliteratuur. Wie tot taak krijgt binnen de vaderlandse letterkunde de in de Zaanstreek wonende of gewoond hebbende schrijvers te inventariseren, beseft allereerst dat het schrijven, als neerslag van de menselijke geest, niet door dorps- of streekgrenzen wordt ingeperkt en constateert vervolgens dat de oogst aan 'Zaanse literatuur' uiterst schraal is. Toch volgt hier een beknopt overzicht, zoveel mogelijk van chauvinisme ontdaan.

Literatuur in de Zaanstreek Dankzij Jacob →Honig Jansz. Jr. (1816-1870), die zich heeft ingespannen een ‘Zaanse boekerij' bijeen te brengen, beschikt het Gemeente-archief van Zaanstad over een hoeveelheid in druk verschenen dichtbundels enzovoort die van de 17e tot ver in de 19e eeuw in en over de streek verschenen. Van deze ruim 400 titels omvattende collectie is waarschijnlijk het langst bekend geweest 'Bloemtuyntje' door Jan Claesz. →Schaep (Wormerveer 1640-omstreeks 1680). Deze bundel Inderlijcke Bedenckingen, Gelijckenissen ofte Exempelen, mitsgaders eenige Sang-rijmen ofte Liedekens’ verscheen in 1660 in eigen beheer en is meermalen herdrukt (waarschijnlijk voor de laatste maal in 1724). Schaap werd door Honig ‘de Wormerveerse Cats’ genoemd. Een andere 17e-eeuwse auteur aan wie achteraf literaire kwaliteit kan worden toegerekend was H.J. Soets (Hendrik →Soeteboom, over wiens geboorte- en sterfjaar geen zekerheid bestaat), die niet alleen een opmerkelijke reeks geschiedkundige boeken schreef, maar in 1645 ook ‘Sanerdam’s Bloeme-Crans’, waarin ‘verscheyde Zedige zangen’.

Naar het gebruik van de tijd is tot het eind van de 19e eeuw haast elke gebeurtenis van enig belang in verzen vastgelegd. Men leed aan een, nu nog nauwelijks interessant te achten, drang tot dichten en er ontstond een heropbloei van de rederijkerij. In de Zaanstreek is daartoe omstreeks 1750 bijvoorbeeld het ‘kunstgenootschap →Al Verder’ opgericht, waarvan de leden met even grote ijver als ernst hun dichtwerken aan elkaar voordroegen. Dat wij ertoe neigen deze gedichten nu als tweede- of zelfs vijfde-rangs te beschouwen, doet aan de betekenis van zulke genootschappen niets af. Bedacht moet worden dat ze bloeiden in een tijd waarin de spelling van onze taal nog niet vaststond en grammaticale regelgeving ontbrak. In feite is hierin pas vroeg in de jaren ’60 van de 19e eeuw door De Vries en Te Winkel orde geschapen.

Het oefenen in taalvaardigheid was, meer dan nu het geval is, de grondslag van verdere intellectuele ontwikkeling. De haast lachwekkend-romantische ‘dominees-poëzie’ uit de 19e eeuw was in zekere zin een voortzetting van deze noodzakelijke taalbeoefening. Onder andere in de ‘Zaanlandsche Jaarboekjes’ (1841-1854) kan men vele voorbeelden van berijmingen en gezwollen taalgebruik vinden. De redacteur, Jacob Honig Jansz. Jr. hiervóór al genoemd als lofwaardig boekenverzamelaar had stellig ook literaire pretenties. Van zijn hand verschenen (naast vele geschiedkundige opstellen en boeken, zie: →Historiografie) enkele romans, verhalen, een novelle en ettelijke gedichten.

Zijn zoon G.J. →Honig (1864-1955) trad als historicus in zijn voetspoor en koos voor zijn geschriften ook een enkele maal de literaire vorm van het toneelspel. Als dichter kreeg, terecht, de Zaandijkse fabrikant Jan Marinus Vis (1856-1918) enige bekendheid. Als bijzonderheid zij vermeld dat hij zijn gedichten ook in het Duits en het Engels schreef. Een andere dichter, van meer volkse aard, was Gerrit →Pekelharing (1817-1900), die bovendien de verdienste had dat hij, als eerste, de Zaanse spreektaal op schrift stelde. Van zijn verhalen ‘Op ’t ais’ en ‘Een oitje mit een jachie’ is door G.J. →Boekenoogen dankbaar gebruik gemaakt bij de samenstelling van ‘De Zaansche Volkstaal’ (1897). Terzijde mag worden gezegd dat Boekenoogen als neerlandicus niet alleen belangstelling had voor het dialect van zijn geboortestreek, maar ook voor de daar nog volop levende volksrijmen. Zo verzamelde hij een indrukwekkend aantal speelliedjes en andere kinderversjes, die voordien nog nooit waren opgeschreven.

Zo komen we nu tot de meer officiële literatuur, althans tot de in onze tijd nog van belang geachte letterkundige uitingen. Het is overdreven en zelfs onjuist om Herman →Gorter (1864-1927) als een Zaans auteur af te schilderen. Hij mag dan in Wormerveer geboren zijn, maar hij groeide er niet op: kort na zijn geboorte verhuisde het domineesgezin Gorter naar Aalsmeer. Er is in zijn werk dan ook niets te vinden dat op zijn geboortestreek betrekking heeft.

Nadat hij, nauwelijks 24 jaar, de eerste zang van zijn beroemde ‘Mei’ had gepubliceerd, werd hij de meest gevierde dichter van zijn tijd. Het was het hyper-persoonlijke taalgebruik in zijn poëzie dat Willem Kloos bracht tot de formule: ‘de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie'. Gorter geldt als een groot, misschien de grootste, vernieuwer van de Nederlandse letterkunde. Minder bekend is dat zijn vader, de in de Wormerveerse vermaning prekende dominee Simon →Gorter (1838-1871) in het tijdschrift De Gids uitstekende literaire opstellen over bijvoorbeeld Bilderdijk en Busken Huet heeft doen plaatsen. C. Buddingh' merkte over hem op: 'Zijn voortijdige dood was zonder twijfel een verlies voor onze letterkunde' (Encycl. v.d.

Wereldliteratuur). Mag Herman Gorter dus niet als een Zaanse letterkundige worden beschouwd, van Carry van →Bruggen (Caroline Lea de Haan, 1881-1932) kan worden gezegd dat verschillende van haar boeken teruggrijpen op haar jeugdjaren in Zaandam. Vooral de veelgelezen roman ‘Het huisje aan de sloot’ (1921) is van jeugdherinneringen doortrokken. Haar broer, Jacob Israël de →Haan (1881-1924) leeft in de eerste plaats voort als een dichter die niet schroomde zijn diepste gevoelens te uiten; Hij wordt steeds meer als een van de belangrijke dichters van onze eeuw beschouwd.

Zijn felbewogen leven vormde in 1925 voor de Duitse schrijver Arnold Zweig het onderwerp voor de roman ‘De Vriendt kehrt heim’. Een regel uit een door De Haan geschreven kwatrijn werd de titel van de door Gerrit Komrij samengestelde bloemlezing ‘Ik ben een jongen te Zaandam geweest’.

In nog sterkere mate dan Carry van Bruggen heeft Cor →Bruijn (1883-1978) zijn Zaanse jeugdherinneringen tot onderwerp van romans gemaakt. Op bladzijde 132 van deze encyclopedie zijn 20 titels opgesomd van boeken die Bruijn in Wormerveer of naaste omgeving heeft gesitueerd.

Geschreven door Famke (pseudoniem van A.C. →Veen-Brons) verschenen in 1923 respectievelijk 1927 ‘Zaansch binnenhuisje’ en ‘Nieuw Zaansch binnenhuisje'. Deze echtgenote van een Zaanse ondernemer droeg hiermee op heel eigen liberaal-emanciperende wijze bij aan veranderingen in pedagogisch opzicht.

Ook de aan het Zaanlands Lyceum verbonden leraar Willem van →Doorn (geboren te Arnhem, 1875) koos de Zaanstreek als locatie voor met name enkele jongensboeken.

Zijn literaire voorkeur ging echter vooral uit naar de poëzie. Van Doorn was voorts privaat-docent aan de Universiteit van Amsterdam in de esthetische interpretatie van de dichtkunst. Zijn collega aan het Lyceum, de leraar Nederlands H.J. van Wielink (Zwolle 1890), verzorgde een bloemlezing uit Van Doom’s gedichten. Van Wielink had eerder enige bekendheid verworven door een boek en tijdschriftpublikaties over het lekentoneel, geschreven in een wat eigenzinnig aandoende moderne spelling.

In hetzelfde jaar als Cor Bruijn is in Zaandam Dirk →Witte geboren. Hij werd schrijver van uitzonderlijk goede cabaretteksten, liedjes zoals ‘Mijn Eerste’, ‘Het Wijnglas' en ‘Mens durf te leven’. Deze genoten niet alleen grote populariteit, ze mogen om hun kwaliteit ook zonder meer tot de literatuur worden gerekend. Eveneens in Zaandam geboren is de schrijver Aart →Romijn (geboren 1907). Vóór de Tweede Wereldoorlog publiceerde hij enkele kinderboeken, daarna een viertal romans. Daarvan is 'Het beloofde land' van belang door zijn vorm, het wordt een 'christelijk-experimentele' roman genoemd. Ook van de Zaandammer Albert van Beek zijn na de oorlog enige romans uitgegeven.

In de eerste helft van de 20e eeuw waren in de Zaanstreek enkele 'volksdichters' actief. Voortgekomen uit of geraakt door de emancipatiestrijd van de arbeidersklasse schreven Teun →Boot. C. Slop. en T. Stelder (Hain de →Molenaar) zeer veel gedichten, die meestal in een regionale krant werden afgedrukt. Zij bereikten hierin een opmerkelijke taalvaardigheid. Misschien kan hun literaire motivatie enigszins worden vergeleken met die der leden van de eerdere dichtgenootschappen; waren het in vorige eeuwen de welgestelden die hun dorst naar kennis onderbouwden met beoefening van de letterkunde, nu was er sprake van even idealistische als intelligente arbeiders, die de taal exploreerden ter vermeerdering van hun kennis.

In en na de Tweede Wereldoorlog was de literaire activiteit zo mogelijk nog geringer dan tevoren. De al te spoedig (na vier nummers) verzande poging om een literair tijdschrift te vestigen (‘→Zaans Groen’, 1944-’45) wordt weliswaar door literatuurhistorici geprezen, maar had achteraf gezien weinig om de hakken. Er werkten enkele tientallen jongeren aan het tijdschrift mee, van hen kwamen J.M. Smit, Mart Woudt en Jan Zonderland (pseudoniem van J. de Jong) met hun poëzie kwalitatief boven de middelmaat uit.

In de vroege jaren '70 verschenen enkele publikaties van Eduard →Visser (Wormerveer 1948). Zijn werk werd als veelbelovend geroemd, maar kreeg tot heden geen vervolg. Een eenmalige korte roman, ‘Zaansch Veem’, van de cabaretier Freek de →Jonge kwam tot stand nadat de gemeente Zaanstad daartoe opdracht had gegeven. De dichter Jan Schuijt ontmoette in aanmerkelijk kleinere kring bewondering.

Volledigheidshalve kan aan dit overzicht nog worden toegevoegd dat de al genoemden Cor Bruijn, Willem van Doorn en Aart Romijn kinderboeken schreven. Zij waren niet de enigen: voor de jeugd schreven ook C. Johan → Kieviet, Dick →Laan, Hodze de →Roos en Rie →Warmerdam.

Het onderwerp 'literatuur in de Zaanstreek’ is hiermee afgerond. Misschien is nog een kleine aanvulling van enig nut: enkele Zaanse uitgevers hebben zich met literaire uitgaven bezig gehouden. Zo maakte de voormalige Meijer Pers bv (zie →Meijer) gebruik van de diensten van bijvoorbeeld Max Dendermonde (pseudoniem van Henk Hazelhoff), terwijl de verdwenen literaire uitgeverij Heijnis werk uitgaf van bijvoorbeeld Gerrit Kouwenaar. Jan Greshoff, W.F. Hermans, Harry Mulisch en Jan Wolkers. Vermeldenswaardig is ook dat de naoorlogse (verdwenen) literaire tijdschriften Columbus, Podium, Komma, Gard Sivik en Merlijn alle door Heijnis in Zaandijk zijn geproduceerd.

Klaas Woudt