of scheurmaking is niet hetzelfde als scheiding of afscheiding. Wanneer een kerk zoover is afgeweken van Schrift en belijdenis, dat het bederf ongeneeslijk is, is afscheiding van den verdorven kerkvorm volgens art. 28 der Confessie noodzakelijk om het wezen der kerk te redden.
Maar onder scheuring of scheurmaking verstaan wij de verbreking van de gemeenschap der kerk niet om fundamenteele afwijking van Schrift en belijdenis, maar om ondergeschikte punten van eeredienst of kerkregeering. En dat is een tuchtwaardige zonde.
Volgens het Avondmaalsformulier moeten „allen, die tweedracht, secten en muiterij in kerken en wereldlijke regeeringen begeeren aan te richten” van het Avondmaal geweerd worden. En volgens de artt. 79 en 80 der Kerkenordening moeten ambtsdragers, die zich aan scheurmaking schuldig maken geschorst en, bij volharding, afgezef worden.
Wanneer scheurmakers zich door opzegging van het lidmaatschap aan de censuur onttrekken, houdt de kerkelijke tucht op. De kerk kan en moet zulk een verscheuring van haar gemeenschap wel als een zondige daad afkeuren en de scheurmakers ernstig vermanen ervan terug te keeren, maar maatregelen van tucht mag zij alsdan niet meer toepassen.
Wie zichzelf afscheidt, staat buiten de kerk. En over die buiten zijn oordeelt God (1 Cor. 5 : 13).
Maakt zich een geheele kerkeraad of een deel van denzelven aan scheurmaking schuldig, dan moet de meerdere vergadering zulke personen schorsen en bij volharding afzetten. In de Roomsche en Grieksche kerken zijn scheurmakers ook uitgesloten van het ambt en wordt hun een kerkelijke begrafenis geweigerd.