Wat is de betekenis van scheuring?

2024-04-29
Wielersportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

scheuring

(de; -en) SP - het scheuren of gescheurd worden, m.n. van een spier, orgaan, lichaamsdeel (een regelmatig voorkomende sportblessure).

2024-04-29
Atletiek- en turnwoordenboek

Jan Luitzen (2008)

scheuring

(de; -en) SP - het scheuren of gescheurd-worden, m.n. het krijgen van een scheur of scheuren van een orgaan of lichaamsdeel (een regelmatig voorkomende sportblessure).

2024-04-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Scheuring

s., skuorring, spjalting.

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Scheuring

v. (-en), 1. het scheuren; het krijgen van een scheur of scheuren; 2. het optreden van verdeeldheid, tweespalt.

2024-04-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

scheuring

v. bet. 1 scheuringen (1 het krijgen v. e. scheur of scheuren; fig. scheiding, splitsing; 2 het omzetten van wei- in bouwland): 1. de scheuring van het Joodse rijk; fig. een scheuring in de kerk aanrichten, verdeeldheid, zie scheurmaker; 2 gedwongen scheuring.

2024-04-29
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Scheuring

➝ Schisma.

2024-04-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

scheuring

('scheuring) v. (-en) 1. Eig. het scheuren: van een vlies, van weiland, van het hart. 2. Metn. het gescheurd, verdeeld, gesplitst zijn: een in de staat, in de Kerk.

2024-04-29
Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Scheuring

of scheurmaking is niet hetzelfde als scheiding of afscheiding. Wanneer een kerk zoover is afgeweken van Schrift en belijdenis, dat het bederf ongeneeslijk is, is afscheiding van den verdorven kerkvorm volgens art. 28 der Confessie noodzakelijk om het wezen der kerk te redden. Maar onder scheuring of scheurmaking verstaan wij de verbreking van de g...

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Scheuring

v. (-en), 1. het scheuren; het krijgen van een scheur of scheuren; 2. het optreden van verdeeldheid, tweespalt, afscheiding, schisma.