Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Schrift

betekenis & definitie

(Letterschrift)

Niet alle schrift is letterschrift. Over andere schriftsoorten, die in de oudheid gebruikt werden, handelen in deze Encyclopaedie de artikelen Hiëroglyfen en Spijkerschrift. In onze dagen hebben de Chineezen nog een schrift van heel anderen aard. Maar dit artikel is aan het letterschrift gewijd.

In vergelijking met andere schriftsoorten is het letterschrift jong. En dat is ook wel te begrijpen. Neem b.v. het woord strik. Wij vinden het nu wel heel eenvoudig dit woord te schrijven met de vijf letters s-t-r-i-k. En het is ook zoo eenvoudig als het ei van Columbus, — wanneer men maar eerst op het idéé is gekomen. Doch daar heeft de menschelijke geest eeuwen voor noodig gehad.

En ik herhaal, — dat is wel te begrijpen. Menschen, die nooit van letters gehoord hadden, en uit zichzelf op het idéé kwamen om te schrijven, zouden een strik teekenen. Dat zou dan geen letterschrift wezen, maar beeldschrift. En vandaar naar het letterschrift is een lange weg.

Hoe deze weg loopt, kunnen we grootendeels leeren uit de historie van de oude cultuurvolken in de Bijbelsche landen. Zoowel in Egypte als in Babylonië (om nu maar geen andere landen te noemen) vinden we circa 3000 v. C. het streven om zooveel mogelijk bij het schrijven alles af te beelden. Maar dat valt niet meê. Er komt geen eind aan de teekens, die men noodig heeft. Bovendien kunnen abstracte en bovenzinnelijke dingen niet zoo maar afgebeeld worden.

Hierbij kon men twee wegen inslaan. Men kon voor die bovenzinnelijke en abstracte dingen symbolische voorstellingen aannemen, en dan bleef men in de lijn van het beeldschrift. Maar men kon ze ook uitdrukken door de voorstelling van een zichtbaar ding, welks naam toevallig in klank ermeê overeenstemde, en dan maakte men den overgang van beeldschrift tot klankschrift.

Doch dit klankschrift was nog niet aanstonds letterschrift. Het was aanvankelijk lettergreepschrift. Daarbij drukten de Babyloniërs zoowel de klinkers als de medeklinkers van een lettergreep uit (voorbeelden in art. Spijkerschrift), maar de Egyptenaren enkel de medeklinkers. Samengestelde lettergreepteekens zijn b.v. in het Egyptisch wn, wr, bk, pr, mn, nb, rw. En enkelvoudige lettergreepteekens zijn onder anderen b, p, f, m, n, h, s, g, t.

Gelijk men ziet zijn in het Egyptisch de enkelvoudige lettergreepteekens feitelijk fetterteekens. Maar de Egyptenaren hebben daaruit nooit een consequent letter schrift gevormd. Hebben andere volken dit wel gedaan? Hebben de uitvinders van het oudste letterschrift hun voorbeeld genomen aan de enkelvoudige lettergreepteekens der Egyptenaren?

Ik durf het niet met stelligheid beweren. Maar voor zoover ik na kan gaan, wordt het oudste totnogtoe bekende letterschrift aangetroffen bij menschen, die onder invloed van de Egyptische cultuur stonden. En voorzoover ik dit schrift beoordeelen kan, drukken de teekens allemaal consonanten uit, evenals de enkelvoudige lettergreepteekens van het Egyptisch.

De menschen, die dit consonantenschrift gebruikten, spraken een Semietische taal, en woonden op het schiereiland Sinaï. Op dit schiereiland hadden de oude Egyptenaren belangrijke mijnbouwwerken, o.a. op de plaats, die tegenwoordig den Arabischen naam Serabit-el-Khadem draagt. Hier stond een tempel, die gegrondvest is onder de twaalfde, voltooid onder de achttiende, en verwoest onder de twintigste Egyptische dynastie.

M.a.w. deze tempel heeft bestaan (ik trek de grenzen wat ruim) tusschen 2000 en 1100 v. C.

In het begin van onze eeuw vond de Engelsche Egyptoloog Flinders Petrie nabij de overblijfselen van dezen tempel opschriften, welker taal niet Egyptisch was. Het schrift moest letterschrift wezen, want het aantal verschillende teekens was te klein om aan beeldschrift of lettergreepschrift te kunnen denken. De eersten, die iets bereikten in het lezen van deze letters waren Ball (1908) en Bruston (1911). Een groot aandeel in de ontcijfering heeft Gardiner (1916), die op enkele punten is gecorrigeerd door Sethe (1917). Ook anderen hebben erover geschreven. In 1927 is Serabit opnieuw bezocht door de professoren Kirsopp Lake en Blake, die de meeste steenen met inscripties naar het Museum te Kaïro brachten, waar ze nu gemakkelijker bestudeerd kunnen worden.

Van deze gelegenheid is reeds gebruik gemaakt door den Amerikaanschen hoogleeraar Butin te Jeruzalem. -Volgens Butin zijn de inscripties omstreeks 1850 v. C. op de steenen aangebracht. Anderen stellen ze wat later, maar toch nog vóór den tijd van Israëls uittocht uit Egypte, die circa 1450 v. C. plaats had.

Het letterschrift heeft dus wel een eerbiedwaardigen ouderdom, al is het jong in vergelijking met andere schriftsoorten. Uit den tijd omstreeks 1850 v.C. stamt ook een korte inscriptie uit Kahun in Egypte, die door Eisler beschouwd wordt als Semietisch consonantenschrift. Volgens Grimme zijn het Kretensische teekens. Maar de meening van Eisler (waarover ik iets geschreven heb in Stemmen des Tijds, Januari 1921) spreekt me nog altijd zeer toe.

Uit den tijd circa 1400 v. C. stammen volgens Prof. Völter de oudheden, die in de laatste jaren te Glozel in Frankrijk zijn gevonden, waaronder potten en steenen met geheimzinnige letterteekens. In het schrift van Glozel ziet Völter groote overeenkomst met dat van Serabit. De echtheid van de gevonden oudheden wordt hevig bestreden, en op 25 Februari 1928 heeft de politie alles in beslag genomen. Ik ben van de onechtheid nog niet overtuigd. Maar we kunnen deze kwestie hier laten rusten, omdat ze niet van rechtstreeksch belang is voor den ouderdom van het Semietische consonantenschrift.

In Fenicië zijn in de laatste jaren een paar opschriften in consonantenschrift gevonden, ouder dan alle totnogtoe bekende Fenicische inscripties. In het graf van Ahiram, koning van Byblos, ontdekte Montet een opschrift, dat geacht wordt circa 1250 v. C. te zijn aangebracht. Uit denzelfden tijd ongeveer stamt volgens Ronzevalle de Fenicische inscriptie op een bronzen pijlpunt, door Guigues in het achterland van Sidon gevonden. Ronzevalle leest het pijlopschrift aldus: „Pijl van Alef, den zoon van Ain” (van de namen geef ik enkel de voorletters). Terecht is bij deze vondst opgemerkt: „Wanneer jagers of eenvoudige soldaten zich de weelde konden veroorloven, op pijlpunten hun naam te graveeren of te laten graveeren, dan moet omstreeks dien tijd de schrijfkunst in Fenicië iets heel gewoons geweest zijn”. Een dergelijke opmerking kunnen we maken, wat het naburige Israël betreft, bij Richt. 8 : 13, 14.

Uit den tijd tusschen 1000 en 950 ongeveer stammen wellicht de Fenicische inscripties op twee bronzen schalen, die een halve eeuw geleden werden gevonden bij een uitdrager te Limassol op Cyprus. Uit de opschriften blijkt, dat de schalen door een Fenicischen stadhouder zijn gewijd aan een godheid met name Baal Libanon. De stadhouder noemt zich „knecht van Hiram, den koning der Sidoniërs”. Vermoedelijk is hiermee bedoeld Hiram 1 (980—946), de bekende tijdgenoot van David en Salomo.

De omstandigheid, dat de Baal-Libanon-inscripties op Cyprus gevonden zijn, zal wel samenhangen met de zeevaart van de Feniciërs. Opschriften in hunne taal zijn ook gevonden in Egypte, Attika, Malta, Sicilië, Sardinië, Spanje, Karthago en het overige NoordAfrika. Nog veel belangrijker is, dat het Fenicische alfabet werd overgenomen door volken, wier talen niet Semietisch waren, maar Indo-Germaansch. In de eerste plaats moeten hier de Grieken genoemd worden. Reeds de namen der Grieksche letters getuigen van hun Kanaaneeschen oorsprong, en de overeenkomst in vorm getuigt er evenzeer van. Maar toen de Grieken de letterteekens van de Semieten overnamen, hebben ze in het systeem een hoogst gewichtige verandering aangebracht.

Het Semietische letterschrift was consonantenschrift. Het had slechts teekens voor de medeklinkers. En hierin hebben de Grieken principieele verandering gebracht. Ze vonden in het Semietische alfabet eenige letters, die ze als consonantenteekens niet konden gebruiken. De Semietische talen zijn namelijk rijk aan keelklanken, en het Hebreeuwsche alfabet drukt deze uit door de letters alef, hé, cheth en ain. Maar de Grieken kenden deze rijke ontwikkeling der keelklanken niet, en gebruikten nu de voor hen overtollige teekens om vocalen uit te drukken: alfa, epsilon, êta en omikron. Hiermede hebben ze tot de ontwikkeling van het letterschrift een zeer belangrijke bijdrage geleverd.

De historie van het letterschrift kan in dit artikel niet van eeuw tot eeuw en van volk tot volk nagegaan worden. Twee dingen slechts wil het nog geven, in verband met hetgeen gezegd is over Feniciërs en Grieken. Van uit Fenicië werpen we nog een blik op de Semietische volkerenwereld, en van uit Griekenland op de Europeesche.

Wat de Semieten betreft beginnen we met Israël, dat we hier en daar al even hebben aangeroerd. Dat Mozes consonantenschrift heeft gebruikt, is naar mijn meening aan geen redelijken twijfel onderhevig. Het bestond in zijn tijd, en hij heeft het zeker gekend. Een andere vraag is, of hij nu juist de lettervormen heeft gebruikt, die we in Serabit aantreffen. Mogelijk gebruikte men in het land Midian andere vormen, waarbij Mozes zich heeft aangesloten. Als er eens opgravingen gedaan worden in het oude land Midian, komen er misschien wel verrassende dingen aan den dag.

Uit den tijd van Salomo’s opvolgers bezitten we inscripties uit Moab, Juda, Israël en Noord-Syrië. Over sommige van deze opschriften wordt elders iets medegedeeld; zie de art. Gezer voorlaatste alinea, Mesa, Samaria laatste alinea, Siloah. Verder noem ik het zegel van Sema den knecht van Jerobeam, dat van Abia den knecht van Uzzia, en de Judeesche aardewerkstempels, die beschouwd worden als een soort fabrieksmerken van de koninklijke pottebakkerijen te Hebron, Socho, Zif en Maresa. Een der opschriften uit Noord-Syrië is ons nagelaten door koning Zakar of Zakir van Hamath. Het spreekt over Barhadad, zoon van Hazaël, koning van Aram, die wel dezelfde moet wezen als Benhadad, de tijdgenoot van Joahaz, den zoon van Jehu (2 Kon. 13 : 3). Andere opschriften stammen uit het verste Noorden van Syrië (Zengirli), en doen ons zien, hoever het consonantenschrift reeds was doorgedrongen.

Uit den tijd van het Perzische wereldrijk bezitten we de Joodsch-Arameesche papyri uit Zuid-Egypte (zie art. Syene). Inmiddels ontwikkelde zich steeds grooter verschil tusschen Hebreeuwsch en Arameesch schrift. Daarbij doet zich het opvallende verschijnsel voor, dat de Samaritanen, die een Arameesch dialect spraken, met eenige wijziging het Oud-Hebreeuwsche lettertype hebben bewaard. Daarentegen hebben de Joden in den Perzischen tijd almeer het Arameesche schrift aangenomen, ook voor Hebreeuwsche teksten, zelfs voor de Heilige Schrift. Het kwadraatschrift des Ouden Testaments (zoo genoemd naar den min of meer vierkanten vorm van vele letters), schoon voor ons gevoel het Hebreeuwsche schrift bij uitnemendheid, is inderdaad uit Arameesche lettervormen onstaan.

In den eersten tijd gebruikten de Joden daarnevens nog het Oud-Hebreeuwsche schrift, vooral op hunne nationale munten (circa 140 v. C. tot circa 130 n. C.). Maar na verloop van tijd bleef het Oud-Hebreeuwsche schrift alleen voortbestaan onder den naam Samaritaansch.

Uit een soort van Arameesch schrift, en wel uit het Nabateesche, hebben zich de NoordArabische lettervormen ontwikkeld, waarin de Koran is geschreven. Dit Noord-Arabische schrift verbreidde zich even snel als de Islam zelf, en wordt niet alleen voor het Arabisch gebruikt, maar ook voor Perzisch, Turksch, Maleisch, enzoovoorts, m.a.w. voor talen, die heelemaal niet Semietisch zijn, en waarvoor het niet al te goed geschikt is. In onze dagen bestaat er bij sommige Mohammedaansche volken, speciaal bij de Turken, een sterke neiging om zich te emancipeeren van het Arabische schrift, en de Latijnsche letters aan te nemen.

De Zuid-Arabische schriftsoorten, waarvan sommige eeuwenlang gebloeid hebben, waren vermoedelijk ten tijde van Mohammed niet meer in gebruik. Ten minste, — niet in Arabië. Maar in Abessinië bestaat nog altoos een schrift, dat uit het Zuid-Arabische is voortgekomen.

Over een paar Arameesche schriftsoorten wordt gesproken in het art. Syrisch.

We nemen hiermede van de Semietische wereld afscheid, en keeren terug tot wat gezegd is over het Grieksche schrift. Alvorens over Europa iets naders te zeggen, merken we op, dat in Egypte het Koptische alfabet zich heeft gevormd naar Grieksch model. Wat Europa betreft hebben we vooral te letten op de Slavische volken en op Italië. Het Oud-Slavische en het daaruit voortgekomen Russische schrift sluiten zich zooveel mogelijk bij het Grieksche aan. Veel vroeger kwamen in Italië eenige schriftsoorten op, waaronder alleen het Latijnsche zich handhaafde, dank zij de macht van Rome. Ook het Latijnsche alfabet heeft groote overeenkomst met het Grieksche, maar is toch in een enkel opzicht dichter bij het Fenicische (Hebreeuwsche) gebleven.

De Hebreeuwsche medeklinker cheth, in het Grieksche schrift als klinker gebruikt (êta), is in het Latijnsche alfabet medeklinker gebleven (H). Nagenoeg alle Westersche Christenen hebben het Latijnsche schrift aangenomen :Romanen, Germanen, Kelten, Finnen, Hongaren en een deel der Slaven. Bij sommige Kelten en Germanen kwamen gewijzigde lettervormen op: Oud-Iersch en Gothisch of Duitsch schrift. Over het Oudlersche schrift weet ik niets naders te zeggen. Maar de Gothische of Duitsche letter is toch eigenlijk niet anders dan de Latijnsche in een eigenaardigen stijl. Buiten Europa heeft zich het Latijnsche schrift heel ver uitgebreid.

Eensdeels door de Romaansche en Germaansche kolonisatie. Anderdeels door de Christelijke Zending, die vele talen van natuurvolken in schrift heeft gebracht, en zich daarbij van het Latijnsche alfabet bediende.