Tegenwoordig gelooft bijna niemand meer in geesten en fabel wezens die in donkere holen wonen, maar toch hebben de spleten, kloven, gangen en spelonken - ook de bekende toeristenattracties met druipsteenformaties of spectaculaire tekeningen - nog niets verloren van hun geheimzinnige, magische aantrekkingskracht en hun onheilspellende, fantasie-prikkelende uitstraling.
Grotten en holen, die in prehistorische tijden gebruikt werden als woning of als vlucht- en offerplaats, gingen door de eeuwen heen bij alle volkeren een steeds belangrijkere rol spelen in sprookjes, sagen en in bijgeloof: als toegang tot een onderaards rijk; als bergplaats van kostbare schatten die bewaakt worden door gnomen, feeën, draken of door de duivel zelf; als wachtkamer - voor hun voorspelde terugkeer - van vroegere heersers (bijvoorbeeld de Barbarossagrot in de zuidelijke flank van de Kyffhauser, waarin volgens de sage keizer Frederik Roodbaard ligt te slapen), alsook het domein van spoken en monsterachtige dieren (holenbeer, holenhyena en holenleeuw, ongeveer een derde groter dan de tegenwoordige grote katachtigen, die echter gewoon deel uitmaakten van de Midden-Europese fauna in het Pleistoceen).
Heremieten woonden bij voorkeur in afgelegen grotten, en volgens de traditie van de oosters-orthodoxe Kerk had de apostel Johannes in een grot op het eiland Patmos zijn visioen van de Apocalyps. De moderne dieptepsychologische uitleg (holen als symbolen voor vagina en uterus) vormt een afspiegeling van de vroege mythen van Azteken en andere indianenstammen die het ontstaan van de mensheid als onderwerp hadden: ‘De grote gemeenschappelijke huizen van de Tukano werden als baarmoeder van de clan beschouwd, en de deur was de vagina. De Hol 115 Kogi geloven dat alle grotten en holen uitkomen in het lichaam van de moedergodin,’ schrijft G. Reichel-Dolmatoff in Bild der Völker (1976).
→ Schatten.