Bijbels Lexicon

Karina van Dalen-Oskam & Marijke Mooijaart (2017)

Gepubliceerd op 11-05-2017

Lazarus

betekenis & definitie

Lazarus (1), Lazarus van Betanië, die door Jezus uit de dood werd opgewekt; (fig.) persoon of instelling die hersteld is van een slechte situatie.

Lazarus zijn, dronken zijn.

Twee mannen met de naam Lazarus spelen een rol. De ene is de bekende Lazarus van Betanië, die door Jezus uit de dood werd opgewekt. Zijn verhaal wordt verteld in Johannes 11. Zijn naam wordt wel gebruikt ter aanduiding van personen of ook instellingen die een slechte periode hebben doorgemaakt maar nu weer actief zijn. Men gaat ervanuit dat het bijvoeglijk naamwoord lazarus, ‘dronken’, ook van de uit de dood opgewekte Lazarus is afgeleid. De relatie is waarschijnlijk dat een dronken persoon tijdelijk (net als de dode Lazarus) de controle over zijn geestelijke en lichamelijke vermogens kwijt kan zijn. Een aardige toepassing is te vinden in de volgende aanhaling: ‘Vande Lanotte: Drie ministers weg betekent: verschuivingen en destabilisering. Wat wij meemaken, is de Lazarus-wet: je kan pas verrijzen als je gestorven bent’ (Knack, 1999, nr. 25, p. 14).

Bijbelcitaat: Rijmbijbel (1271), v. 24684-88. Ian seghet ons dar ict in las. / Tien tiden dat ihesus [dar] was. / Dat was in bethania. / Dar martha was ende maria. / Hare broeder siec hiet lazarus. (Johannes, waar ik dit gelezen heb, vertelt ons dat toen Jezus zich daar [aan de overzijde van de Jordaan] bevond, in Betanië bij Marta en Maria hun broer Lazarus ziek werd.)

Gebruiksvoorbeeld: [Over een diplomaat wiens carrière na een inzinking weer opleeft:] Pas in 1981 […] keren zijn loopbaanperspectieven enigszins bij toeval ten goede. Bij wijze van hilarisch intermezzo raakt hij van een soort diplomatieke Lazarus plotseling tot coming man. (NRC, 18-1-1999, p. 2)

Gebruiksvoorbeeld: Kwam hun vader ook ruziemakend thuis? Was de directeur-gerant ook wel eens lazarus? Sloeg hij zijn vrouw en zijn kinderen? (Elsinck, Biecht van een huurmoordenaar, 1992, p. 210)

Lazarus (2), de arme Lazarus uit een van Jezus’ gelijkenissen; (fig.) ernstige ziekte.

Het lazarus krijgen, een ernstige ziekte krijgen.

Zich het lazarus schrikken, werken e.d., heel erg schrikken, heel hard werken e.d.

De andere Lazarus heeft minstens zoveel invloed gehad op de Nederlandse taal. Hij komt voor in de gelijkenis over een rijke man en de bedelaar aan zijn deur; vgl. Lucas 16:20, ‘Een bedelaar die Lazarus heette, lag voor de poort van zijn huis, overdekt met zweren’ (NBV). Vroegere lezers van de bijbel zijn ervanuitgegaan dat deze man melaats was, en daarom kreeg melaatsheid ook de naam van de bedelaar, lazarij. In de hedendaagse uitdrukking het lazarus krijgen is niet speciaal meer van melaatsheid sprake, maar moet men denken aan iets algemeners, een ernstige ziekte. Van deze betekenis is waarschijnlijk ook de frase zich het lazarus schrikken, werken, lopen e.d. afgeleid, die gebruikt wordt ter versterking van een mededeling, om de hevigheid of ernst van een gebeurtenis aan te geven.

Andere woorden of uitdrukkingen die op deze Lazarus en zijn (veronderstelde) ziekte teruggevoerd zouden kunnen worden zijn: zo arm als Lazarus, lazaret ‘ziekenhuis’, lazarusklep ‘de ratel waarmee een melaatse zich kenbaar maakte zodat mensen zich indien gewenst uit de voeten konden maken’, houd je (lazarus)klep ‘maak niet zoveel herrie’, lazeren, ook in verband met het geluid van de ratel: ‘kletsen, zeuren’; lazeren ‘vallen; gooien’; dat lazert niet ‘dat maakt niet uit’, je belazerd voelen ‘je ziek voelen’, belazerd zijn ‘gek zijn’; belazeren ‘bedriegen’, iemand op zijn lazer/lazerij geven, ‘iemand een pak slaag geven’ en ‘iemand streng berispen’ (hierbij is lazer(ij) de persoon met de ziekte van die naam).

Bijbelcitaat: Rijmbijbel (1271), v. 24445-49. Een aerm man so was dar bi. / Hiet lazarus die lettel at. / Ende begerde te wesene sat. / Van den crumen diere bleuen. / Ende niemen ne wildse hem gheuen. (Daar was een arme man, Lazarus geheten, die honger leed en zich wilde verzadigen met de kruimels die er overschoten.)

Gebruiksvoorbeeld: Wat hier telt is alleen je eigen familie, alles wat daarbuiten staat kan het lazarus krijgen en doodvallen.. (Elsinck, Biecht van een huurmoordenaar, 1992, p. 59-60)

Gebruiksvoorbeeld: ‘Weet u dat u me het lazerus liet schrikken,’ zegt de bloemenhandelaar. ‘Het was net een film. Zo’n griezel-film, weet u wel.’ (J. Wolkers, Alle verhalen, 1981, p. 289-290)

Gebruiksvoorbeeld: Op de achtergrond hoorde ik hun zoontje Fritsje smartelijk huilen. 'Ik sla hem op zijn lazer!' schreeuwde Hugo. (R. Geel, Een gedoodverfde winnaar, 1988 (1977), p. 30)

Gebruiksvoorbeeld: En allemaal werkten ze zich het lazarus, omdat ze zich de crisis van voor de oorlog nog herinnerden, toen ze er allemaal net zo voorstonden als Leenke. (T. van Reen, Gevallen ster, 1999, p. 24)