Bijbels Lexicon

Karina van Dalen-Oskam & Marijke Mooijaart (2017)

Gepubliceerd op 11-05-2017

Aarde

betekenis & definitie

In goede of vruchtbare aarde vallen, in vruchtbare grond vallen (van zaad); (fig.) positief ontvangen worden (van een opmerking, een voorstel e.d.), en, met tegengestelde betekenis:

In verkeerde, dorre e.d. aarde vallen, negatief ontvangen worden.

In de gelijkenis van de zaaier vergelijkt Jezus het evangelie met zaad, dat verkeerd terecht kan komen, maar ook in vruchtbare grond kan vallen en dan een rijke oogst oplevert. Naast de uitdrukking in goede aarde vallen zijn er met tegenovergestelde betekenis ontstaan, zoals: in verkeerde of dorre aarde vallen. De keus van verkeerde is hier niet meer door de letterlijke maar door de figuurlijke betekenis bepaald.

Bijbelcitaat: Leuvense Bijbel (1548), Matteüs 13:8. Maer die andere [zaden] sijn gheuallen in goede eerde.

Gebruiksvoorbeeld: De belofte van de regering om 100 miljard Franse frank aan schulden van de spoorwegen over te nemen, viel niet in goede aarde. (De Standaard, nov. 1995)

Gebruiksvoorbeeld: Het gezang viel in verkeerde aarde bij een voorbijganger, die een vuurwapen trok en enkele schoten loste. (Meppeler Courant, aug. 1993)

Gebruiksvoorbeeld: Mijn verzoek om de Kolvenierstoren eens van naderbij te mogen bekijken, viel tot mijn aanvankelijke verbazing niet in slech¬te aarde. (H. Lampo, De man die van nergens kwam, 1991, p. 81)

Aäron

Aronskelk, naam voor het plantengeslacht Arum L., maar vaker voor de kamerplant, de witte aronskelk. Deze hoort tot een ander plantengeslacht, de Zantedeschia aethiopica en is uit Zuid-Afrika afkomstig.

Aäron, de broer van Mozes, is een van de belangrijkste oudtestamentische figuren. Hij was de stamvader van Israëls priesterschap en begeleidde het volk van Israël bij zijn uittocht uit Egypte. De naamgeving van de inheemse planten Aronsbaard, -knol, -staf, -wortel, oude volksnamen voor de gevlekte aronskelk (Arum maculatum L.), berust op volksetymologie: men vatte de Latijnse plantnaam arum op als de eigennaam Aron, een vormvariant van Aäron. Waarschijnlijk kende men de plant ook onder de Franse naam aron; zij komt immers ook als aron zonder meer in oudere Nederlandse teksten voor (bijvoorbeeld bij Junius, 1567). De plant heeft een bloeikolf met een blad eromheen, dat aan de voet vastzit. De bloeikolf heeft waarschijnlijk het verband wakker geroepen tussen de plant en het bijbelverhaal van Aärons bloeiende staf, dat al in de Middeleeuwen algemeen bekend was getuige verschillende afbeeldingen van Aäron juist in deze context. In dat verhaal in Numeri 17, dat men in verschillende bewoordingen in de opeenvolgende bijbelvertalingen kan lezen, moet het priesterschap van Aäron bevestigd worden. De stokken die de andere stammen aan Mozes hebben moeten geven, blijven dor, maar die van Aäron komt tot bloei, als teken van zijn goddelijke uitverkiezing tot priester. Aronsstaf en aronsstok zijn in het kader van deze geschiedenis dus zinsvolle samenstellingen. Aronskelk is een aanmerkelijk jongere naam.

Bijbelcitaat: Rijmbijbel (1271), v. 5835-36. Des anders daghes na gods ghemoede. / Vondsi ghelouert aarons roede. (De volgende dag, volgens Gods besluit, vonden ze Aärons staf vol bladeren.)

Bijbelcitaat: Statenvertaling (1637), Numeri 17:8. Het geschiedde nu des anderen daegs, dat Mose inde Tente der getuychenisse inginck; ende siet, Aarons staf, voor den huyse Levi, bloeyde: want hij brachte bloeysel voort, ende bloessemde bloessem, ende droech amandelen.

Gebruiksvoorbeeld: Rij van jonge kastanjebomen in mei, / bomen van glijhout met de geregen / patronen van bloemenkaarsen wit-rood, / aronskelken in tuilen teruggekregen / voorgoed voorgoed van de dood. (J.B. Charles, De gedichten tot 1963, 1963, p. 114)

Gebruiksvoorbeeld: De bloeiwijze [van de Zantedeschia aethiopica] bestaat uit de typische aronskelkbloeikolf, die bij de kamervormen door een grote, witte bloeischede omgeven is. (R. Herwig en M. Schubert, Het grote kamerplantenboek, 1974, p. 350)