Bijbels Lexicon

Karina van Dalen-Oskam & Marijke Mooijaart (2017)

Gepubliceerd op 11-05-2017

Aartsengel

betekenis & definitie

Aartsengel, voorname engel, engel met belangrijke functies als boodschapper van God; (fig.) iemand die met een aartsengel te vergelijken is, bijzonder mooie of lieve, engelachtige persoon.

Aartsengel is de titel voor de hoogste rang van engelen; het is een vertaling van Middeleeuws-Latijn archangelus. Hoewel aartsengel (ertsengel) al voorkwam in het Middelnederlands, onder andere bij Ruusbroec, handhaafde de Statenvertaling (1637) het vreemde woord archangel; in de jongere vertalingen vinden we weer de vernederlandste vorm. Aartsengelen waren de boodschappers van God; traditioneel waren dat Gabriël, Michaël en Rafaël. Ook de engelen die met hun flikkerende zwaarden de ingang van het paradijs bewaakten werden zo betiteld, hoewel de bijbelvertalingen zelf daar andere aanduidingen gebruiken (NBG: cherubs). De citaten verwijzen daarnaar. Daarnaast is aarts- blijkens het jongste citaat ook als versterkend element opgevat en kon men er een zeer engelachtig persoon mee aanduiden.

Bijbelcitaat: Luthervertaling Visscher (1648-1896), 1 Tessalonicenzen 4:16. Want hij, de Heer zelf, zal met een veldgeroep, en met een stem des aartsengels en met de bazuin Gods, afkomen van den hemel.

Gebruiksvoorbeeld: Op het ijs heeft hij complete macht over wat hij doet, hij struikelt noch strompelt, hij rijdt als een engel, een aartsengel, regelmatig, sierlijk, onvermoeibaar, de vonken slaan uit zijn ijzers. (R. Dorrestein, Ontaarde moeders, 1992, p. 185)

Gebruiksvoorbeeld: Als Nora zich bij andere gelegenheden een vogeltje voelde dat een neushoorn van ongerechtigheden ontdeed, werd ze achter Mona’s rug een cherubijn die de vleugels van een aartsengel van de aanslag van de tijd bevrijdde, het vuil oplossend in de schuimvlokken van de groene zeep. Rustig omdat ze haar tijd gehad had, liet de aartsengel haar kleed zakken. (J.F. Vogelaar, De dood als meisje van acht, 1991, p. 82)