Wat is de betekenis van ruim?

2023-12-11
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

ruim

ruim - bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord 1. niet precies, maar met iets erbij ♢ er waren ruim honderd mensen 2. groot, royaal ♢ op de markt heb je een ruime keus 1. hi...

2023-12-11
Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Ruim

(van stap en eventueel draf). Hiervan spreekt men als het dier voldoend lange passen maakt. Het tegengestelde noemt men kort.


Direct alle 11 resultaten bekijken?

Word vriend van Ensie!

2023-12-11
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Ruim

1. s.n., rom (it), rûm (it). 2. adj. & adv., rom, rûm; zij hebben het niet —, it giet dêr net út ’e bredens, it komt krap om, it is skraebjen om ’e kant, it is skerpenheuvel; — zoveel als, stiif, tige safolle as; — zo goed, al, tige sa goed; — ho...

2023-12-11
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Ruim

I. bn. bw. (-er, -st), 1. zich ver uitstrekkend in alle richtingen, bep. over een oppervlak, uitgestrekt, wijd: een ruime vlakte; de ruime wereld; — (van besloten ruimten) veel ruimte biedend, lang en breed, resp. zo dat er veel ruimte is: een ruime kamer; een ruim huis; een ruime weg, breed; — ruim wonen, in...

2023-12-11
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

ruim

I. bn. (1 zich ver uitstrekkend in alle richtingen; 2 van min of meer beperkte ruimten: veel ruimte biedend; 3 open, vrij; 4 niet door iets of iem. ingenomen of bezet; 5 onbelemmerd, vrij; niet door bezigheden in beslag genomen; 6 veel kunnende bevatten; 7 wijd, niet nauw [omhullend, omgevend]; 8 gevierd, niet kort of strak; 9 uitgebreid, omvangrij...

2023-12-11
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

ruim

A. bn. en bw. (-er, -st) 1. zich min of meer ver uitstrekkend in alle richtingen : het -e hemelrond: het -e land: de -e of wijde wereld. Syn. → breed. 2. veel ruimte biedend : een huis, vertrek; -e woningen: een binnenplein: -e straten: een gebouwde, -e stad; een -e plaats in iets beslaan, innemen, een belangrijk, voornaam deel ervan uitmaken...

2023-12-11
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Ruim

I. bn. enbw. (-er, -st), 1. zich ver uitstrekkend in alle richtingen, wijd: een ruime vlakte; de mime wereld; (van besloten ruimten) veel ruimte biedend, lang en breed, resp. zo dat er veel ruimte is: een ruim huis; een ruime weg, breed; wonen, in een ruim huis wonen; (oneig.) een ruime plaats in iets beslaan, er een belangrijk deel van uitmaken; (...

2023-12-11
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Ruim

Het begrip ruim heeft 2 verschillende betekenissen: 1. ruim - ruim - bn. bw. (-er, -st), veel kunnende bevatten of inhouden, uitgestrekt, wijd: eene ruime kamer ; een ruim huis ; — ruim wonen, in een ruim huis wonen; (ook) een ruim uitzicht hebben : — een ruim uitzicht, niet begrensd ; — een ruim veld van werkzaamheden, groote...

2023-12-11
Handwoordenboek van Nederlandsche synoniemen

J.V. Hendriks (1898)

Ruim

zie Breed.

2023-12-11
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Ruim

Ruim, bn. en bijw. (-er, -st), veel kunnende bevatten of inhouden, uitgestrekt, wijd; breed, (ook fig.); goed voorzien, overvloedig, meer dan genoeg; vrij, los, ongedwongen, onbekrompen; open, vol; het -e sop, de zee; hij heeft een - geweten, hij gaat niet in alles zeer gemoedelijk te werk; een - bestaan, eene kostwinning die meer dan in de behoef...

2023-12-11
Zeemans woordenboek

Jacob van Lennep (1865)

Ruim

1. b.n. - By zee of sop gevoegd, heeft ruim de beteekenis van “open, vol.” Wy voeren het ruime sop in (de volle zee in). De ruime zee kiezen (zich van de kusten verwijderen). 2. z.n.o. - Binnenste diepte van een schip, van ’t eene einde tot het andere, onder het koebrugdek, of wanneer dit niet bestaat, onder het tusschendek; - of...