Gepubliceerd op 11-11-2021

ruim

betekenis & definitie

I. bn. (1 zich ver uitstrekkend in alle richtingen; 2 van min of meer beperkte ruimten: veel ruimte biedend; 3 open, vrij; 4 niet door iets of iem. ingenomen of bezet; 5 onbelemmerd, vrij; niet door bezigheden in beslag genomen; 6 veel kunnende bevatten; 7 wijd, niet nauw [omhullend, omgevend]; 8 gevierd, niet kort of strak; 9 uitgebreid, omvangrijk, aanmerkelijk; 10 van tijd: vrij lang; 11 van maten enz.: groot, groter dan precies afgepast; 12 in flinke hoeveelheid; rijkelijk; 13 van iems. geldelijke toestand: onbekrompen; 14 niet bekrompen, niet kleingeestig, niet eng; 15 niet benauwd, niet gedrukt; 16 v. een geweten: niet angstvallig, het niet nauw nemend; 17 v. d. wind: door het Westen naar het Noordenlopend; ook: gunstig, niet scherp):

1. het ruime hemelrond; de ruime wereld, wijde;
2. een ruim lokaal; een ruime straat, breed; zegsw. een ruime plaats in iets beslaan, een belangrijk deel uitmaken van;
3. een ruim uitzicht over een weiland, niet begrensd; de ruime lucht, de vrije lucht; het ruime veld, het vrije, vlakke veld; de ruime zee, niet door de kust omgeven, buiten de banken; het ruime sop;
4. iem. het veld ruim laten, door zich terug te trekken gelegenheid laten tot; ruim baan maken, de weg vrij maken van belemmeringen, een doortocht banen; ruim baan! maakt plaat?
5. de handen ruim hebben, vrijheid van beweging of handeling hebben;
6. een ruime zak; oneig. v. het hart;
7. een ruim gewaad, ruime rok; gezeten in een ouderwetse, ruime fauteuil, waarin men gemakkelijk zit; in ruime kring, omvang bekend maken, wijde;
8. de ruime teugel vieren, laten;
9. ruim gebruik van iets maken; een ruime keus hebben;
10. een (ge)ruime tijd;
11. in ruime mate; op ruime schaal, grote;
12. ruime winsten; een ruime gift; beursbericht: geld blijft

ruim bij kas, goed bij kas;

13. ruime omstandigheden, onbekrompen; het niet ruim hebben, zich moeten bekrimpen; uit een ruime beurs, welvoorziene; uit een ruime hand, milde, royale;
14. ruime begrippen; een ruim standpunt, inzicht; een ruime blik;
15. het hart wordt warm en ruim;
16. hij had, een ruim geweten, maar min of meer versleten; ruim van geweten;
17. de ruime wind; de wind liep om en werd ruim;

II. bw. (1 zo, dat iets zich min of meer ver uitstrekt, veel plaats inneemt; 2 zo, dat zich iets vrij en onbelemmerd kan bewegen; 3 rijkelijk, volop; 4 meer dan; 5 onbekrompen, royaal; 6 niet kleingeestig; 7 niet beklemd, benauwd):

1. de bomen ruim planten; wonen, a) in een ruim huis wonen, b) een ruim uitzicht hebben;
2. het dier kan zich in dat hok niet ruim genoeg bewegen; zich ruim bewegen, oneig. onbekrompen kunnen leven;
3. ergens ruim in zitten; ruim met aardse goederen gezegend;
4. ruim een veertigtal personen; ruim halfacht, over; ruim zo veel pleizier; ruim zo goed, wel;
5. ruim zijn brood hebben;
6. ruim denken;
7. ruim ademen; ruimer ademhalen, van iem., die van een druk ontheven is of zich gelukkig voelt;

III. o. (1 ruimte; inz. begrensde ruimte; 2 de ruimte van het heelal; luchtruim; de ruime zee; 3 v. e. schip: de inwendige ruimte onder het benedenste dek, waarin goederen enz. worden geborgen; 4 in een Prot. kerk: de ruimte, waar de zitplaatsen voor de vrouwen staan, omgeven door de banken der mannen; 5 op een trekschuit: de ruimte voor de passagiers, die niet in de roef plaatsnamen):

1. ‘t ruim der wijde kloosterzalen;
2. het onmetelijk(e) ruim; het ijle ruim; het ruim der hemelen; het ruim der golven;
3. de goederen verdwenen in het ruim;
4. in het ruim der kerk hingen drie kerkkronen;
5. zittend in ruim of roef.