A. bn. en bw. (-er, -st)
1. zich min of meer ver uitstrekkend in alle richtingen : het -e hemelrond: het -e land: de -e of wijde wereld. Syn. → breed.
2. veel ruimte biedend : een huis, vertrek; -e woningen: een binnenplein: -e straten: een gebouwde, -e stad; een -e plaats in iets beslaan, innemen, een belangrijk, voornaam deel ervan uitmaken; wonen, in een ruim huis wonen of een ruim uitzicht hebben.
3.open, vrij : een uitzicht; de -e lucht; het -e veld; de -e zee of het -e sop, nat.
4. onbezet, niet ingenomen : het vaarwater laten: nu de oude tante vertrokken is, heeft zij het -. → baan, hand, veld.
5. onbelemmerd, vrij : de handen hebben.
6. veel kunnende bevatten, inhouden : -e regenbakken: in een hart is er plaats voor liefde jegens velen.
7. wijd : -e klederen: in een -e stoel zit men gemakkelijk; in -e kring, omvang; ergens in zitten.
8. wijd en gemakkelijk toegankelijk : een -e deur, poort.
9. bevrijd van belemmerende stoffen, sappen : met -e borst, keel:
10. gevierd : de teugel laten. → teugel, toom.
11. uitgebreid, veelomvattend, aanmerkelijk groot : -e toezeggingen doen: de keus was genoeg; iemand een -er macht geven; dit woord heeft een -e betekenis; gebruik van iets maken.
12. vrij lang, geruim : hij bleef een -e tijd roerloos staan.
13. groter dan precies afgepast, groot : een -e maat ontvangen; in -e mate; op -e schaal; op -e voet. 14. in flinke hoeveelheid, rijkelijk : een -e bedeling; een kapitaal; bij kas; van krediet; dat gaf -e stof tot peinzen; iets -hebben; ergens in uitten; de geldmarkt blijft -, geld blijft in flinke hoeveelheid beschikbaar.
15. onbekrompen : een -e geldelijke toestand, levenswijze; -e (geld)middelen; in -e omstandigheden; het (niet) hebben; over een -e beurs beschikken: uit een -e beurs; leven of zich bewegen. → voet. 16. mild, royaal : een gever; uit een -e hand.
17. niet kleingeestig : -e begrippen, opvattingen; een gezichtspunt, inzicht, standpunt; een -e blik; van opvatting, van blik; denken.
18. niet benauwd, niet gedrukt, verruimd : ademen, ademhalen; vreugde maakt het hart -.
19. niet angstvallig, niet nauw : een gemoed, geweten; van gemoed, van geweten.
20. los van het stoffelijke : door de versterving wordt de ziel -er.
21. door het westen naar het noorden lopend : de wind is -.
22. Scheepst.gunstig: bij -e wind.-
B.o.(-en)
l. Algm. wat ruim (A 1) is : in't van de zalen.
2. Inz.
a. ruimte van het heelal : het grote, onmetelijk(e), eindeloos of eindeloze -; het ledig(e), ijdel(e), ijl(e) het van de lucht, van de hemelen, van de wolken,
b. open, volle zee : op 't varen; het van de golven, van de wateren, van de zee.
c. ruimte in een schip onder het benedenste dek : in het worden goederen, levensmiddelen en ballast geborgen.
d. ruimte in een vliegtuig voor de bagage,
e. ruimte in een protestantse kerk, waar de zitplaatsen voor de vrouwen staan, omgeven door de banken van de mannen,
f.ruimte in een trekschuit voor de passagiers die niet in de roef plaatsnemen.
C. bw.
1. zo dat het zich in de ruimte of over een tamelijk groot oppervlak uitstrekt : jonge boompjes planten.
2. meer dan : 200 personen; één meter; één jaar geleden; ‘t was twee uur; hij kan het zo goed gebruiken, wel zo goed.