Wat is de betekenis van eens?

2025-07-14
Prisma Nederlands Fries

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-14
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-14
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Eens

I. bw., 1. éénmaal, één keer: ik zeg het maar eens; eens voor altijd of voor al. zonder het te herhalen (bij een vermaning); — dat is eens en nooit weer, van de eerste keer hebben we meer dan genoeg; — meer dan eens, herhaaldelijk; — ik krijg nu eens van u (bij het spe...

2025-07-14
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

eens

ééns - Bijvoeglijk naamwoord 1. alleen predicatief: het ~ zijn/worden over tot een vergelijk komen Zij konden het er niet over eens worden. Zij waren het met elkaar eens geworden over de prijs van de auto. ééns - Bijwoord...

2025-07-14
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

eens

eens - bijwoord, bijvoeglijk naamwoord 1. op een keer ♢ eens komt er een eind aan 2. nog één keer ♢ deze ruimte is eens zo groot als de vorige 3. dezelfde mening hebben...

2025-07-14
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

eens

in België ook gebruikt als voegwoord. - eens (dat) hij, zodra hij, als hij eenmaal. - eens de regenbui voorbij, na de regenbui, als de regenbui voorbij is.

2025-07-14
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

eens

Ter inleiding van voorwaardelijke, tijdaanduidende bijzinnen: als (...) (eenmaal), zodra (gall., naar fr. une fois que). Eens het voorbereidend werk klaar, kan de beplan ting beginnen, Vrouw en Wereld juli/aug. 1976, p. 24. De put zou, eens het zand ontgonnen, opnieuw dichtgegooid worden, Nieuwsblad 11/6/1977. Hij had mij voo...

2025-07-14
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

eens

een maal; eenmaal; ‘n keer; eenparig, gelykgesind; selfs.

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-14
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Eens

(Barg.) vermoeden, achterdocht.