eens
...
Ontdek ons tijdschrift
en lees alles over taal uit Nederland en Vlaanderen*Zolang de voorraad strekt
Van Dale Uitgevers (1950)
I. bw., 1. éénmaal, één keer: ik zeg het maar eens; eens voor altijd of voor al. zonder het te herhalen (bij een vermaning); — dat is eens en nooit weer, van de eerste keer hebben we meer dan genoeg; — meer dan eens, herhaaldelijk; — ik krijg nu eens van u (bij het spe...
Wiktionary (2019)
ééns - Bijvoeglijk naamwoord 1. alleen predicatief: het ~ zijn/worden over tot een vergelijk komen ♢ Zij konden het er niet over eens worden. ♢ Zij waren het met elkaar eens geworden over de prijs van de auto. ééns - Bijwoord...
Muiswerk Educatief (2017)
eens - bijwoord, bijvoeglijk naamwoord 1. op een keer ♢ eens komt er een eind aan 2. nog één keer ♢ deze ruimte is eens zo groot als de vorige 3. dezelfde mening hebben...
Peter Bakema (2003)
in België ook gebruikt als voegwoord. - eens (dat) hij, zodra hij, als hij eenmaal. - eens de regenbui voorbij, na de regenbui, als de regenbui voorbij is.
Walter De Clerck (1981)
Ter inleiding van voorwaardelijke, tijdaanduidende bijzinnen: als (...) (eenmaal), zodra (gall., naar fr. une fois que). Eens het voorbereidend werk klaar, kan de beplan ting beginnen, Vrouw en Wereld juli/aug. 1976, p. 24. De put zou, eens het zand ontgonnen, opnieuw dichtgegooid worden, Nieuwsblad 11/6/1977. Hij had mij voo...
Fa. A.J. Osinga (1952)
adv.; (één keer), ienris, -kear -mel(s); (van tijd), ienris, iens, ris; het met elkaar — zijn, it meiinoar halde, ien line lûke, op ien tromme slaen; het — zijn met, it lyk fine mei, kontint wêze mei; het met iem. — zijn, immen meifalle, meistimme; ...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: