ééns - Bijvoeglijk naamwoord
1. alleen predicatief: het ~ zijn/worden over tot een vergelijk komen
♢ Zij konden het er niet over eens worden.
♢ Zij waren het met elkaar eens geworden over de prijs van de auto.
ééns - Bijwoord
1. op enigerlei tijd in het verleden.
♢ Eens was dat een rijke stad.
♢ Er was eens lang geleden in een ver land een mooi prinsesje met een sneeuwwitte huid.
2. op een bepaald tijdstip in de toekomst.
♢ Eens zal hij daar spijt van krijgen.
3. als stopwoordje zonder echte betekenis
♢ De zinnen (Ik zal je wat moois laten horen.) en (Ik zal je eens wat moois laten horen.) hebben geen verschillende betekenis.
eens - Lidwoord
1. (verouderd) van een genitief van het lidwoord een bij een mannelijk of onzijdig woord
♢ De gelijkenis nu van hun aangezicht was het aangezicht eens mensen, en het aangezicht eens leeuws hadden zij vier aan de rechterzijde; (...)}}
Woordherkomst
Genitief van een.
Antoniemen
oneens
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk
Bronnen
Bronnen: