De grote encyclopedie van het antiek

Jan Durdik en anderen (1970)

Gepubliceerd op 02-12-2020

Barok

betekenis & definitie

(via Fr. baroque = bizar, vreemd, v. Port. barroco = onregelmatige parel) noemt men de stijl in kunst en cultuur gedurende de periode die grosso modo de 17de en de eerste helft van de 18de eeuw omvat.

Het is de laatste allesomspannende stijl van Europa, het laatste tijdperk waarin één principe alle vormen gelijkelijk doordringt en het gehele cultuurpatroon beheerst. In de barok openbaart zich een wereld van uiterlijk vertoon en overdaad, van het theatrale gebaar en een meer dan levensgroot willen zijn, een wereld die zich laat bedwingen door een ijzeren stilering van de omgangsvormen en een strenge symmetrie in de architectuur en de ornamentiek. De term is ontstaan in de 19de eeuw en hield aanvankelijk een geringschattende kwalificatie in voor het onrustige, dikwijls overladen en pompeuze karakter van de kunst in die lijd. De 20ste eeuw leerde meer waardering voor deze stijl opbrengen en ging inzien dat de slinger van cultuur en kunst altijd heen en weer zwaait tussen klassiek en barok. De stijl vond haar oorsprong in Italië en verbreidde zich van daaruit snel over Europa en wat de religieuze kunst betreft meer speciaal over de katholieke gebieden. Daar ontwikkelde zij zich tot de typische hofstijl van Kerk en staat.

In de tweede helft van de I7de eeuw moet Italië de suprematie aan Frankrijk afstaan waar de stijl onder Lodewijk XIV een korte maar hevige bloeiperiode doormaakt, zij het minder op kerkdijk dan op profaan gebied. De invloed, door het meesterwerk van deze Franse barok, het paleis van Versailles, uitgeoefend, was verstrekkend, ook in de niet-katholieke landen van Europa, en veel intenser dan die van de profane barok uit Italië, die voornamelijk tot Oostenrijk en de aangrenzende landen beperkt bleef.In het in overwegende mate protestantse Holland, N .-Duitsland en Engeland heeft de barok echter nooit goed wortel kunnen schieten. Hier bleek het geestelijk klimaat niet geschikt voor het ontstaan van de exuberante kunstwerken van de barok. Karakteristiek voor de stijl is het integreren van de diverse kunsten, met het Gesamtkunstwerk als hoogste ideaal. Dit houdt in dat de scherp omlijnde contour vermeden wordt en dat men hiervoor in de plaats een uitgesproken voorliefde aan den dag legt voor het pittoreske effect en voor tegenstellingen tussen licht en schaduw. Dit alles valt niet slechts bij de beeldende kunsten waar te nemen, maar ook. en zeer nadrukkelijk. in de architectuur, waaraan de beeldende kunsten ondergeschikt blijven. In al haar uitingen richt de barokkunst zich naar de toeschouwer, voor wie het op sommige ogenblikken niet duidelijk meer is waar de grens tussen realiteit en schijn gelegen is. de aanzei van gewelven, koepels e.d. wordt met behulp van fresco’s en stuccodecoratie aldus verborgen. dat de overgang niet meer als zodanig kan worden onderkend.

Zo schildert men tegen een kerkgewelf een decor dat de architectuur van de wanden schijnt voort te zetten en dat zich uiteindelijk op de hemel lijkt te openen en ziet men deze ruimte bevolkt met een veelvoud van zwevende figuren in een grootse maar wat onbestemde compositie vol effecten van kleur en licht. Het zal met dit alles duidelijk zijn dat het ongebroken vlak. dat in quattrocento en renaissance zulk een vooraanstaande rol vervult, in de barok generlei functie meer heeft en daarom, naarmate de stijl zich verder ontwikkelt, steeds minder wordt aangetroffen. Dit proces is in de meubelkunst goed te volgen aan de vormveranderingen die de modieuze bergmeubelen van deze periode (kabinet, commode) doormaken. De ornamentiek kenmerkt zich door een grote rijkdom aan plastische geledingen en gesneden ornament en de ontwikkeling van strengere vormen, geordend in een volstrekte symmetrie. Tot ca. 1680 bestaat een voorkeur voor puilende, vaak zelfs weke tonnen (kwabornament). Gesneden, dikwijls vergulde, ornamenten zijn bijv. amorini. bloemen, vruchten, helmen en muziekinstrumenten.