Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Suikerriet

betekenis & definitie

Nut en geschiedenis. S., Saccharum officinarum L., is thans wel het belangrijkste gewas, dat voor suikercultuur wordt gebezigd. liet behoort tot de fam. der Gramineae en wordt sinds onheugelijke tijden verbouwd.

Toen de eerste Nederlanders op Java kwamen (1596) troffen zij daar reeds een bloeiende suikermarkt aan, waar o.a. uit China afkomstige suiker werd verhandeld. In bijna alle koloniale gebieden is s. het eerste gewas geweest, waarvan de cultuur door kolonisten ter hand werd genomen.De suiker bevindt zich in de stengel, die een dikte van 2-7 cm heeft bij een lengte van 1,5-5 m. De stengel bestaat uit een aantal geledingen en wordt door bladscheden omgeven.

Teelt. I.v.m. de bijzondere omstandigheden, waaronder de cultuur van het s. op Java wordt bedreven, volgt hier een beschrijving daarvan.

Grondbewerking. Het s. wordt geplant op van de Indon. eigenaren gehuurde grond, volgens regels vastgesteld in de Grondhuurordonnantie 1918 (duur en omvang, huurprijs). Daar de voorvrucht meestal sawah-padi is, krijgt de suikeronderneming de grond in een sterk anaërobe toestand opgeleverd. Daar bovendien de meeste van deze gronden zeer zware kleigronden zijn, is een bijzonder zware grondbewerking nodig om de grond snel in een aërobe toestand te krijgen. Hiertoe wordt eerst een stelsel van grote en kleine goten (greppels) gegraven, waardoor niet alleen het reeds in de grond aanwezige water kan afvloeien, maar ook de afvoer van regenwater verzekerd is. Tegelijkertijd wordt de grond volgens het REYNOSO-stelsel opengemaakt.

Hierbij worden met een spade in de zeer natte grond rechthoekige geulen gegraven van 25-40 cm breedte, 20 30 cm diepte en een onderlinge afstand van 110-120 cm van hart op hart. De uitgegraven grond wordt op de onbewerkte stroken grond gelegd met de zode naar onderen. De bodem van de geulen wordt met een vork omgewerkt. Aldus wordt niet alleen een zeer intensieve grondbewerking en aëratie verkregen, maar is het tevens mogelijk diep te planten. Hierdoor wordt een krachtige uitstoeling mogelijk, en kan bovendien door aanaarden steun aan de rietstokken worden gegeven. Dit is van belang om het omvallen der lange rietstengels tegen te gaan.

Voor de oorlog gebeurde dit alles bijna uitsluitend in handenarbeid. Gebrek aan arbeiders bracht na de oorlog de noodzaak van machinale grondbewerking, waarbij wederom naar een flinke diepte gestreefd wordt. Alleen op lichte gronden (die in de

suikercultuur op Java betrekkelijk weinig voorkomen) kan geploegd worden.

Planten. Na deze grondbewerking laat men de grond uitzuren, d.w.z. uitdrogen. De duur hiervan hangt niet alleen af van de late regens, maar ook van de eisen, die bepaalde var. stellen, zowel aan de planttijd als aan de uitzuring. Bovendien moet op een onderneming van 1000-3000 ha om organisatorische reden een vast tijdschema gevolgd worden. Is de grond voldoende uitgezuurd, dan wordt de geul plantklaar gemaakt door de grove kluiten zoveel mogelijk lijn te kloppen en het plantbed gelijk te trekken. Het planten van de bibit geschiedt in goed vochtige grond, doch bij voorkeur niet in een brij. De bibit moet na het planten nog net even zichtbaar zijn, terwijl de ogen zijdelings dienen te liggen.

De planten bestemd om bibit te leveren worden plantriet genoemd in tegenstelling tot maalriet, dat na de oogst gebruikt wordt voor de suikerwinning. Het doel van de cultuur van plantriet is een zo groot mogelijk aantal kiembare ogen te krijgen. Op een leeftijd van 5-7 maanden worden de rietstengels getopt, daarna worden stukken met 3-4 ogen afgekapt. Dit levert de bagal of rauwe bibit, die als zodanig wordt geplant. De ogen aan het nog staande stuk van de stengel gaan nu successievelijk uitlopen. Een stuk stengel met 1 of 2 voldoende ver uitgelopen ogen wordt gekapt en als 1- of 2-oogs rajoengan geplant.

Daarnaast is nog een andere methode in gebruik. Na het kappen van 3-4 ogen bagal, wordt een stuk stengel met 5 6 ogen gekapt en vrijwel loodrecht in de grond gestoken. De ogen lopen dan uit en kunnen dan als bibit gebruikt worden. Deze tjeblok-methode is vooral bij P.O.J. 2878 toegepast (z.o.).

Verzorging. Na het planten wordt de grond door sirammen goed vochtig gehouden, daar anders de ogen niet uitlopen. Ca 14 dagen na het planten wordt gesoelamd. Zodra de spruiten lang genoeg zijn wordt de eerste aanaarding gegeven. Het verdient aanbeveling hier met een vast tijdschema te werken en de dikte van de aanaarding te laten afhangen van de lengte der spruiten.

De aanaarding dient niet alleen om goed uitgezuurde grond bij de stengels te brengen en daarmede het uitlopen der wortelogen te stimuleren, maar is tevens een goede wiedmethode.

Meestal echter is apart wieden nog noodzakelijk. Goed schoonhouden der tuinen betekent een flinke productieverhoging. Na het aanaarden wordt er water gegeven om de kluiten beter uiteen te doen vallen. Gedurende de droge tijd is watergeven noodzakelijk voor een regelmatige groei. Op de zware gronden is het echter nodig het riet gedurende een bepaalde periode goed te laten piepen, opdat door dit droog houden ook de ondergrond kan scheuren en de wortels veel dieper in de grond kunnen dringen. De meningen der practici lopen op dit punt echter nogal uiteen.

Er volgt nog een tweede en soms een derde aanaarding en tenslotte de laatste aanaarding. Dit is wederom een zware bewerking, die veel water vereist en daarom vaak pas na het invallen der W. moessonregens kan worden gegeven. De grond wordt hierbij flink hoog tegen de stengels opgetrokken en goed in de rietstoel gedrukt. Waar vroeger de geul was is daardoor een rug ontstaan, terwijl tussen de rijen rietstokken een geul komt. Dit geeft een sneller afvoer van het regenwater.

Het riet wordt meestal aan het einde van de regentijd geplant (Mei-Juni), de laatste aanaarding wordt in Oct.-Dec. gegeven. Gedurende de regentijd worden alleen de goten op diepte gehouden. De oogst valt gewoonlijk. 12-14 maanden na het planten.

Bemesting. Op de meeste gronden reageert het s. sterk op een stikstofbemesting. Fosfaatbemesting is minder vaak rendabel, terwijl een kalibemesting slechts zelden wordt gegeven. Voor stikstofbemesting wordt bijna uitsluitend zwavelzure ammoniak gebruikt. In de loop der jaren heeft men uit nauwkeurige vakkenproeven en opbrengstadministratie per plantvak goede aanwijzingen gekregen omtrent de optimale stikstofbemesting.Zo is het mogelijk tot een ver doorgevoerde differentiatie te komen. Daar bovendien de mest m.b.v. maatjes per plant toegediend wordt, kan hierbij een hoge precisie worden bereikt.

Oogst. Van elk plantvak ter grootte van 0,5-2,0 ha wordt door een rijpheids bepaling het optimale rendement bepaald. Dit geschiedt door de stokken in 3 gelijke delen te kappen, waarna alle boven-, midden- en benedendelen worden uitgeperst en het sap wordt geanalyseerd. Grote verschillen in winbaar suikergehalte tussen top- en middendeel, wijzen erop, dat het riet nog niet rijp is. Het oogsten noemt men rietsnijden, doch in werkelijkheid wordt het riet uitgegraven (donkèllen). Op de harde en droge gronden vereist dit zeer veel werkvolk, maar de onderste stengeldelen zijn zeer suikerrijk.

Het geoogste riet wordt naar de fabriek getransporteerd. I.v.m. de hoeveelheden (omstreeks 140 t ha) vormt het riettransport vaak een moeilijk probleem.

De suikerrietstengels worden in de fabriek uitgeperst (vermalen). Voor de verdere verwerking, z. Riet- en bietsuiker.

Ziekten en plagen. Het s. heeft last van vele ziekten en plagen. De gevaarlijkste ziekte was sereh, die in 1885 dejavasuiker met de ondergang heeft bedreigd. Zij kon bestreden worden door bibittuinen in de bergen aan te leggen. Later werd gevonden, dat door een warmwaterbehandeling de bibit gedesinfecteerd kon worden. Dit is in het groot nooit toegepast, daar inmiddels P.O.J. 2878 zijn intrede had gedaan, welke variëteit immuun was tegen sereh. De andere ziekten en plagen (topboorders, stengelboorders, witte luis, toprot, gelestrepenziekte, ananasziekte, rood snot enz.: kunnen met betrekkelijk eenvoudige middelen worden bestreden.

Rassen en veredeling. Er zijn van oudsher talloze rietvar. Toen SOLTWEDEL op het einde van de vorige eeuw ontdekt had, dat suikerriet kiemkrachtig zaad kan leveren, was de mogelijkheid van kruisingen gevonden. Voor dit veredelingswerk werden, naast wilde Saccharum-soorten, ook zoveel mogelijk vormen verzameld, die elders reeds als cultuurgewas werden gebruikt. Deze, de z.g. nobele soorten, werden in een aparte tuin van het suikerproefstation Pasocrocan Java; voortgekweekt. Aangezien de ervaring leert, dat men elke 5 à 6 jaar een beter ras kan verwachten, is het noodzakelijk op de kortste termijn alle bijzonderheden van het nieuwe ras te leren kennen.

Men moet dus met gecombineerde ZA-variëteiten-proeven werken, alle grondsoorten in het onderzoek betrekken en door nauwkeurige waarnemingen te velde, de bijzondere eisen van het nieuwe ras vaststellen. De proefveldmethodiek in de suikerrietcultuur op Java (o.a. Proefstation Oost Java) heeft een hoge vlucht genomen. Een der bekendste var. van dit proefstation was de P-O.J. 2878, die in 1921 uit een kruising werd gewonnen en reeds in 1928 vrijwel de gehele aanplant op Java (200.000 ha) besloeg. Later (omstreeks 1935/39) werd ze vrijwel volledig verdrongen door P.O.j. 3016 en P.O.J. 2967.

De suikercultuur beslaat in Congo ca 3000 ha met een gemiddelde opbrengst van 5 t ha suiker. Er worden 3 of 4 snitten genomen. De geteelde var. zijn van Java afkomstig. De inheemsen planten op kleine schaal verschillende variëteiten.

A. L. S. BAR J. E. OPSOMER.