Grond moet worden bewerkt:
om een goede cultuurtoestand te scheppen voor het te verbouwen gewas, waarbij water, lucht en voedselvoorziening voor het wortelstelsel van belang zijn;
2. voor bestrijding van zaad- en wortelonkruiden;
3. voor onderbrenging van groenbemesting en stalmest.
Vóór het zaaien of planten geschiedt de bewerking door de grond met verschillende werktuigen los te maken en soms te keren, tijdens de groei om het gewas te verzorgen. Dit is nodig, om het onkruid te bestrijden en een eventuele korst te verbreken. I.h.a. wordt er een laag van een bepaalde dikte, de bouwvoor, bewerkt. De dikte hiervan is afhankelijk van de grondsoort, het gewas, de gesteldheid van de ondergrond.
Bij grasland spreekt men ook van grondbewerking, die dan bestaat uit een behandeling van de oppervlakte: molshopen glad slepen, mos uiteggen, e.d. Het tijdstip en de wijze, waarop de grond wordt bewerkt, loopt zeer uiteen. Zand- en veengronden worden minder vaak bewerkt dan kleigronden, omdat zij anders te fijn worden, wat vooral in droge perioden stuiven in de hand werkt.
De aard van de bewerking is voor de lichte gronden als volgt: in het voorjaar eggen en, indien nodig, ploegen. Na opkomst van het gewas wieden en, wanneer het aardappelen betreft, aanaarden. Na de oogst in nazomer of herfst ploegen en soms eggen en bewerken met de cultivator.
Als er machinaal wordt gezaaid, behoeft er niet te worden ingeëgd. Bij breedwerpig zaaien is dit uiteraard wel nodig om het zaad onder te brengen. Klei- en leemgrond worden in het voorjaar geëgd en gesleept of gerold om een goed verkruimeld en gelijkmatig zaaibed te krijgen. Voor fijne zaden, zoals vlas en bietenzaad, wordt volstaan met een oppervlakkige bewerking, voor aardappelen waarvoor een dikkere laag losse grond nodig is, wordt geëgd met een zware eg met lange tanden. Er wordt ondiep gepoot en daarna aangeaard. Hiervoor is losse grond nodig. Na de voorjaarszaai wordt licht ingeëgd.
Tijdens de groei worden de gewassen verzorgd met wiedmachine, onkruideg en aanaardploeg. Na de graanoogst wordt het land zo spoedig mogelijk gestoppeld, d.w.z. het wordt ondiep geploegd of met een schijveneg bewerkt. De bedoeling hiervan is, een kiembed te maken voor onkruidzaden. Na enige tijd wordt geëgd met een middelmatig zware eg en daarna wordt weer geploegd op iets grotere diepte dan de eerste keer. Na verloop van enige weken wordt nogmaals geëgd en in de herfst tenslotte voor de derde keer geploegd.
Na de 1e en 2e keer ploegen lopen de bovengeploegde onkruidzaden uit. Als enige tijd later wordt geëgd, wordt dit onkruid vernietigd en is dus een groot deel van het onkruidzaad onschadelijk gemaakt. De derde keer ploegen (het ploegen op wintervoor) beoogt vooral een dikke laag klei door de vorst te laten verkruimelen.
Als er wintergraan wordt gezaaid, wordt op zaaivoordiepte geploegd en wordt onmiddellijk na het ploegen gezaaid. Na de herfstzaai wordt meestal niet ingeëgd, tenzij het ploegen zeer onregelmatig is geschied, zodat er teveel zaad boven blijft liggen.
Het is af te raden kleigrond in het voorjaar te ploegen; meestal ontstaan dan grove kluiten, die bij het opdrogen zeer hard worden en een ongeschikt zaaibed vormen.
Zavelgrond krijgt vrijwel dezelfde bewerking als kleigrond, maar hierbij is het mogelijk zo nodig nog in het voorjaar te ploegen, als de grond tot de lichte soort behoort.
Enkele bijzondere manieren van grondbewerking zijn: hot tweevoren, ondergronden of woelen, en het diepspitten of diepploegen.
Bij het tweevoren wordt eerst de bovenste laag van een bouwvoor geploegd. Daarna wordt het onderste deel van dezelfde bouwvoor over het andere heen geploegd. Deze methode wordt een enkele keer toegepast bij het scheuren van grasland of als men de bovenste laag, waarin veel onkruid voorkomt, onderin wil wegstoppen. Als de totale ploegdiepte 25 cm is, wordt eerst 5 à 8 cm geploegd en daarna de rest. Tweevoren kan zowel in één-, als in twee arbeidsgangen geschieden, afhankelijk van de gekozen ploeg.
Het ondergronden of woelen is het losmaken van de grond onder de normale bouwvoor, zonder dat deze boven wordt gebracht. Dit kan nodig zijn, als er een ploegzool is ontstaan of als er een ondoorlatende laag aanwezig is. Ook wordt dit toegepast, als zich onder de bouwvoor een zure laag bevindt. De diepte waarop wordt gewerkt, varieert van 25-50 cm.
Diepspitten of diepploegen wordt toegepast als een vruchtbare kleilaag moet worden boven gebracht, om de bouwvoor hiermee te verbeteren. Dit diepploegen is in de Zuiderzeepolders met succes toegepast.
Het diepspitten gebeurt met de hand en is uitgevoerd als werkverschaflingsobject. Het diepploegen gaat uiteraard vlugger en het resultaat is bevredigend. Er zijn speciale ploegen voor geconstrueerd, die de grond tot 2 m diep los maken en omwerken. In sommige gevallen moet de bouwvoor boven blijven, doch wil men een vrij diep gelegen laag omkeren. Hiervoor zijn speciale ploegen ontwikkeld, die de bovenste laag van enige decimeters dikte over de open voor brengen en daarna het onderliggende deel omploegen.
De vereiste trekkracht is uiteraard groot en men gebruikt dan enige zware rupstrekkers, in tandem (d.w.z. achter elkaar ; aangespannen. Het uit het werk heffen van deze zware ploegen geschiedt met hydraulische hefcylinders, die op het ploegraam zijn gemonteerd.
P. W. BAKKER ARKEMA.