Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Stengel

betekenis & definitie

Van s. kan men in alle gevallen spreken, waarin aan het plantenlichaam een as en daaraan bevestigde bladachtige organen zijn te onderscheiden. Onder de lagere, in het water levende planten is dit b.v. bij verschillende algen het geval.

Onder de landplanten vertonen vele mossen, inz. bladmossen, een scherpe differentiatie in s. en bladeren. Deze s., die door knopvorming aan de voorkiem (protonema) ontstaat is nog zeer eenvoudig van bouw, maar hij kan bij sommige soorten enkele decimeters lang worden en is dan opgebouwd uit verschillende weefsels, zowel stevigheid verlenende (mechanische) als geleidende. Echte wortels ontbreken, er zijn haarwortels (rhizoïden). Bij de Vaatcryptogamen en vooral bij de bloemplanten (Phanerogamen), bereikt de s. een veel hogere ontwikkelingstrap, zowel uit- als inwendig beschouwd. De inwendige structuur is vooral bij de houtige gewassen zeer samengesteld (z. Anatomie).

Bij de Phanerogamen wordt de s. vooral gedefinieerd door de kenmerken, waarin hij zich van de wortel onderscheidt. Dit zijn voorn.: de s. is geleed, d.w.z. hij bestaat uit leden of internodia, wier grenzen zijn bepaald door de bladeren. Hij heeft een groeipunt zonder een speciale bedekking zoals het wortelmutsje en vormt de zijtakken exogeen. Als regel is de s. negatief geotroop en positief phototroop. (Voor de structurele verschillen tussen s. en wortel z. Anatomie).Van de normale stengel, die bladeren en bloemen draagt, is een uiterst grote verscheidenheid van vormen af te leiden, die als bijzondere aanpassingen beschouwd worden. Zeer vaak worden hierbij de bladeren sterk gereduceerd, terwijl de s. zelf allerlei transformaties toont (z. Xerophyten en Succulenten). Ook de aanpassing aan het waterleven kan diep ingrijpende veranderingen veroorzaken: een uiterste vormen hier b.v. de Lemnaceae (eendenkroos-soorten).

Ondergrondse stengeldelen hebben eveneens van de normale stengel sterk afwijkende vormen aangenomen : door sterke reductie van de bladeren, vlezige opzwelling van de as, die vaak dorsiventraal wordt (wortelstokken), vlezige opzwelling van de as, gepaard met bladrcductic (stengelknollen), door zeer sterke verkorting van de internodia en vlezig worden der bladeren (bollen), enz. Gewoonlijk dienen de ondergrondse s. er toe de plant na de rust weer te kunnen laten doorgroeien en voor vegetatieve vermeerdering.