ontlenen hun waarde voor de mens aan hun pels, die tot bont wordt verwerkt. Ze behoren tot verschillende fam. van de zoogdieren.
De bekendste zijn roofdieren of knaagdieren. Vele van de in het wild voorkomende soorten heeft men getracht kunstmatig te fokken. Dit gelukt met wisselend succes, maar levert vaak grote moeilijkheden op i.v.m. het voedsel (dierlijk voedsel voor de vleeseters!), de hygiëne, de speciaal in te richten hokken en de moeilijkheid ze in hun gevangenschap tot vruchtdragende paring te krijgen. De geldelijke voordelen zijn soms groot, maar sterk afhankelijk van allerlei invloeden, die men niet beheerst, en daardoor wisselvallig. De mode (vraag op de markt ; en de aanvoer van pelzen verkregen uit de jacht spelen een grote rol, terwijl besmettelijke ziekten onder de dieren in gevangenschap soms grote verwoestingen aanrichten. Tot de p., die wel in gevangenschap worden gefokt, behoren:Zilvervossen. de zilvervos is een zwarte mutatie van de wilde vos, roodvos, die in verschillende kleurnuances voorkomt. Ze is ontstaan op de Canadese eilanden bij de Hudsonbaai. Men onderscheidt 2 rassen, nl.:
(1) de Canadese zilvervos, waarvan de kleur recessief is t.o.v. de rode kleur:
(2) de Alaska zilvervos, die gepaard met de roodvos, een kruisvos geeft met een grote witte punt aan de staart en een zwart kruis. Deze Ft dieren splitsen weer in de verhouding 1:2: 1. Paart men de Canadese en de Alaska zilvervos onderling, dan krijgt men in de eerste generatie kruisvossen. Deze P, dieren onderling gepaard geven weer in de verhouding 1:2:1 roodvossen, kruisvossen en Alaska zilvervossen.
Men beschouwt 1894 als het beginjaar van deze teelt. In Ned. worden ze sinds 1928 gefokt. In 1931 werd opgericht de Ned. Ver. van Fokkers van zilvervossen en andere pelsdieren.
De zilvergraad loopt van zwart tot licht-zilver; men drukt de zilvergraad uit in een kwart-, half-, driekwart- of vol-zilver.
Het bovenhaar moet lang en dicht zijn en het gehele lichaam, vooral ook het onderhaar, bedekken. De lange haren moeten door het onderhaar worden gesteund. Boven aan de nek en aan de schouders moeten de haren langer zijn dan op de overige delen van het lichaam. De kleur van het bovenhaar moet donker staalblauw zijn tot glanzend zwart. De zilverkleurige haren zijn even lang als de andere bovenharen, hel wit heeft een metaalglanzende kleur, niet dof, krijtachtig of geelachtig wit. De verdeling van de zilverkleurige haren moet symmetrisch zijn.
Haren die wit beringd zijn en een zwarte punt hebben zijn te verkiezen boven haren met enkel een witte spits. De onderwol moet zacht, zijdeachtig zijn en lei-grijsblauw, verder dicht en 3-6 cm lang; de onderwol moet het bovenhaar stutten en daarbij de gehele pels volheid en zachtheid geven. De staart moet zwart en dicht behaard zijn, terwijl de punt van de staart zuiver wit en ca 10 13 cm lang moet zijn. Daarnaast zijn ook platinavossen gefokt, een mutatie van de zilvervos; de kleur is Hier lichtblauw in plaats van zwart. Verder de white face, een zilvervos met witte kop- en nektekening.
Naast de zilvervossen worden ook blauwvossen gefokt. Deze hebben echter in Ned. nimmer opgang kunnen maken. De blauwvos is een mutatie van de poolvos (Vulpes lagopus).
Sinds 1949 loont het niet meer vossen voor de pels te fokken en is hun aantal over de hele wereld sterk ingekrompen.
Nerts (Putorius vison), ook wel mink (Eng.; of vison (Frans) genoemd, behoort tot de fam. van de Marters. de nerts komt in de natuur het meest voor in Am. Er bestaat ook een Eur. nerts (Putorius lutreola), die echter alleen nog voorkomt in de Lübecker Seenbecken, Rush en Siberië. In China en Japan komt een aanverwante nerts voor, waarvan de haren van de staartpunt als penseel dienen. Alleen de Am. nerts komt in aanmerking om in gevangenschap te fokken, aangezien deze een hoge pelswaarde bezit. Pas na de tweede wereldoorlog nam de teelt sterk toe. In Ned. waren in 1956 reeds meer dan 600 fokkers van nertsen met een totaal van 25 à 30.000 fokdieren.
De resultaten zijn zeer goed; men bereikt een gemiddelde van 3 jongen per aangehouden fokteef. De pelsprijs is uitstekend, zodat de nerts het enige pelsdier is, dat op pelsbasis kan worden gefokt.
De oorspronkelijke kleur is donkerbruin-zwart. De bovenlip is meestal voor in het midden, de onderlip daarentegen in zijn ganse lengte wit; soms zet dit zich op de borst voort tot een witte keelvlek, welke momenteel is weggefokt. De bouw komt overeen met die van de bunzing. Het vrouwtje is ca 45 cm en het mannetje 60 cm lang. de ogen zijn rond en vlak tegen de schedel aanliggend. Neus vlak, niet spits, klein, nat en donker glanzend. De nerts heeft 34 tanden en kiezen.
Ze springt met gekromde rug, ze staat graag op de achterpoten en richt zich rechtop, waarbij ze de voorpoten naar beneden laat hangen. Het was vooral de Quebec nerts, een mooie donkerbruine nerts, die veelvuldig in gevangenschap werd gehouden en gunstige resultaten gaf. Ze heeft echter een groot nadeel, aangezien ze bijzonder vechtlustig is, waardoor de paring nogal moeilijkheden oplevert, terwijl de jongen zodra ze zelfstandig zijn, ieder afzonderlijk gehuisvest moeten worden. Daarnaast bestaat de Yukon-variatie, een nog mooiere donkere nerts en tevens iets groter van stuk. Deze variatie heeft de eigenschap dat ze minder vechtlustig is. De Yukon is dan ook herhaaldelijk met de Quebec gekruist, waardoor men een minder vechtlustig dier heeft gekregen.
Men kan wel aannemen dat de meeste nertsen in Ned. de eigenschappen van de Yukon bezitten. De mooie donkere pels van deze dieren is zeer gewild. We kennen de volgende Deurslagen: Standard. Pastel (bruinogig), Pastel (roodogig), Platinum (zilvergrijs), Imperial Platinum, Silverblue, Breath of Spring, Saffier, Aleutian, Palomino, Albino, Blackcross, Koh I Nor. enz. Het meeste wordt gehouden de Standard, de oorspronkelijke donkerbruine nerts en de Pastel, een chocoladebruin dier, terwijl de zilverkleuriger! eveneens opgang maken. De nerts is een zeer agressief roofdiertje, dat voorn. met slachtafval, zeevis en iets meel, waaraan toegevoegd vitaminen en mineralen, wordt gevoederd.
Eenmaal per jaar, tussen 26 Apr. en 18 Mei, brengt ze 3 tot 5 jongen voort, soms meer, doch een gemiddelde van 3 is goed. Heeft de moeder geen melk dan kunnen de jongen gerust bij andere teven worden ondergebracht, die jongen van ongeveer dezelfde leeftijd hebben.
Marters (Mustelidae). De edelmarter of boommarter (Mates maks maks) wordt thans in Am. en Ruskin gevangenschap geteeld. De resultaten zijn nog zeer matig, de fok is nog niet winstgevend.
Chinchilla
(Eriomys chinchilla) behoort tot de knaagdieren en wel tot de onderfam. Wolmuizen. Ze komt voor in heel Am., vooral in het Andesgebergte. In de Ver. St. worden ze wel gefokt, maar in Eur. is er tot dusverre nog slechts één fokker in Duitsh, terwijl de pelsdierenfokkers in Ned. geen toekomst in deze fok zien.
Bisamrat of muskusrat
(Fiber zibethicus) uit N. Am. en vooral de waterrijke delen van Canada en Alaska werd om zijn dure pels in Eur. ingevoerd (Bohemen), maar is door het graven van grote gangen zeer gevaarlijk voor waterkeringen en spoordijken. In Ned. mag de muskusrat dan ook niet gefokt worden (in 1930 wettelijk verboden). Om de grote overeenkomst in levenswijze met die van de bever wordt ten onrechte ook wel de naam beverrat gebruikt.
De muskusrat is zeer snel te herkennen aan de zijdelings afgeplatte staart, wat geen enkele andere rat heeft. De volwassen dieren zijn donkerbruin, de jonge grijs gekleurd. de eerste muskusrat werd in 1941 in Ned. gevangen. Na 1945 namen deze vangsten sterk toe en zijn de laatste jaren tot 6 à 800 ex. per jaar gestegen. Het vangen geschiedt door specialisten, die met klemmen en fuiken de muskusratten voor nagenoeg 100% opruimen. Maar ieder voorjaar (van half Fcbr. tot half Mei) en najaar (van half Sept. tot half Nov.: trekken weer grote aantallen vanuit België de riviertjes op.
De aanwezigheid van de muskusrat kan men vaststellen aan de grote holen in de oevers, aan grote schuin afgebeten stukken van waterplanten, aan afgebeten waterplanten, die op hopen worden gesleept, en aan de tot 1 m3 grote winterhutten van plantenmateriaal. Iedere Ned. is verplicht, om, indien hij ergens de aanwezigheid van muskusratten vermoedt of weet, dit onmiddellijk aan de P.D. te Wageningen te melden. Iedere muskusrat die bij deze Dienst ingeleverd wordt, wordt met een premie van f 5,- gehonoreerd.
Krachtens het K.B. van 10 Febr. 1938 zijn in België de eigenaars, pachters en ingebruikhouders, te welken titel ook, verplicht met alle middelen de muskusratten te verdelgen, die aangetroffen worden op de door hen in gebruik genomen gronden.
Das (Meles meles meles) behoort in Ned. tot de beschermde dieren en heelt als pels vanwege het geringe aantal geen betekenis. In Am. heeft men de zilverdas in gevangenschap gefokt en ook in Duitsl., doch de fok is niet lonend.
Goffer (Geomys bursarius) is een knaagdier, dat de laatste tijd ook in Am. in gevangenschap voor de pels wordt gefokt. De pels is buitengewoon dichtbehaard, zacht en roodachtig bruin van kleur, het onderhaar is lichter van kleur. Ze werpt in Mrt of Apr. 5 à 7 jongen. Ze voedt zich met landbouwgewassen en slaat in haar voorraadkamers wortels, aardappels, granen enz. op. Doordat ze onder de grond leeft en grote gangen maakt, is ze uiterst gevaarlijk voor de dijken.
Grondeekhoorn of woodchuck (Marmota munax). Ook dit diertje tracht men in Ned. in te voeren, doch de waarde als p. is zeer twijfelachtig en het gevaar voor de dijken groot.
Karakoelschaap behoort tot het breed- of vetstaartschaap (Ovis aries platyura). Het land van herkomst is Boekhara (Azië). De lammeren leveren het bekende Astrakan- of Persianerbont. Oorspronkelijk werd de ooi gedood om het kostbare bont van de lammeren te kunnen gebruiken. Gelukkig hebben gewijzigde inzichten hieraan een einde gemaakt en kunnen de lammeren nu op de natuurlijke wijze worden geboren, waardoor de pels goedkoper kan worden geleverd. De lammeren moeten binnen 10 dagen worden gedood om een goede pelskwaliteit te bekomen. De pels van de onen doodgeboren lammeren wordt onder de naam van Breitschwanz in de handel gebracht.
In Z.W. Afr. worden veel Karakoelschapen gefokt; in 1952 had men reeds een productie van 2| mill. vellen. In 1903 werden de eerste in Duitsl. ingevoerd nl. door het Tierzucht Institut der Universität Halle. In 1951 werden reeds door diverse fokkers in O.W. Duitsl. 7.500 Karakoelschapen gehouden. Export van fokrammen vindt herhaaldelijk plaats.
De Karakoelrammen kruist men ook wel met inlandse schapen, ook dit geeft een behoorlijke pels. Voor Ned. heeft de Karakoel geen betekenis.
Moerasbever (Myocastor coypus) staat ook bekend onder de namen rattenbever of coïpoe, noetria en nutria. Vooral gebruikt men graag het woord beverrat, om daardoor de verwachting te scheppen, dat de pels even waardevol is als die van de echte bever (Castor fiber), hetgeen niet het geval is. De moerasbever behoort tot de knaagdieren (z. verder Beverrat). P. J. WIJK.