Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Jacht

betekenis & definitie

(1) algemeen; Onder jagen wordt verstaan : het bemachtigen of doden van in het wild levende dieren en alle pogingen daartoe, zomede het opsporen en opdrijven of het doen opdrijven van zodanige dieren met het doel deze te bemachtigen of te doden.

Oorspronkelijk diende de j. vrijwel uitsluitend ter bevrediging van de eerste levensbehoeften, dus voor voeding (vlees), kleding (huiden) en gereedschappen (benen voorwerpen). ALs zodanig wordt de j. nu nog beoefend door primitieve volkeren. Naarmate de volkeren zich meer op landb. en veet. toeleggen, geraakt de j. op het tweede plan en wordt zij voorn. nog slechts bedreven voor de bescherming van have en goed en voor bijvoeding. Toen de mensheid zich zodanig had vermeerderd, dat een grote behoefte ontstond aan vetten en oliën en ook aan luxe-artikelen als bont, ivoor, veren enz., ontstond de commerciële j., die we thans kennen in de vorm van de walvis- en robben-j., de j. op olifanten voor het ivoor, de pelsdier-j. enz. Door de eeuwen heen is echter de sport-j. bewaard gebleven, oorspronkelijk als genoegen voor vorsten en edelen, doch geleidelijk ook voor anderen. De sport-j. wordt op talloze wijzen beoefend; het aantal jachtmethoden is dan ook zeer groot. Onderscheiden kunnen worden: a. methoden, waarbij de jagers het wild opsporen: de j. op het spoor; de sluip- of bers-j.; de j. voor de voet; b. methoden, waarbij de jagers het wild opwachten of naar zich toelokken: de j. op de kansel, de j. met roep- of lokinstrumenten; e. methoden, waarbij de jagers het wild naar zich toe laten drijven: de drijf-j. Daarnaast kennen we nog tal van andere jachtmethoden als: de j. met het jachtluipaard; de j. te paard achter de meute; het fretteren enz. Door de ontwikkeling der moderne vuurwapens heeft de j. veel van zijn oude luister en praal en vooral ook van het sportieve element verloren, zodat sommige jagers weer tot pijl en boog zijn teruggekeerd. Goede jagers eerbiedigen niet alleen de jachtwetten, maar houden zich ook strikt aan de weidelijkheid, dat is de ere-code der jagers. De weidelijkheid eist, dat het wild voldoende kansen wordt gelaten, dat op humane wijze gejaagd wordt en dat alles wordt nagelaten, wat schadelijk zou kunnen zijn voor het behoud van de wildstand. Ook hebben jagers hun eigen taal, die zeer uitgebreid is en vele karakteristieke uitdrukkingen bevat.

Door de enorme ontginningen over de gehele wereld wordt het domein van het wild onrustbarend verminderd en wordt vooral het grove wild steeds zeldzamer. Daarom wordt in alle beschaafde landen getracht het wild voor algehele uitroeiing te behoeden door het uitvaardigen van goede jachtwetten en door het inrichten van wildreservaten, waarin het wild rust en dekking geboden wordt. Voorts wordt getracht een compromis te vinden tussen de belangen van de land- en bosb. en die der jagers. Waar te weinig wild is wordt vaak nieuw wild uitgezet. Men moet daarbij voorzichtig zijn, want door het uitzetten van exoten kan grote schade ontstaan (konijnen in Australië).

In sommige landen (Duitsl., N.Am.) heeft zich een jachtwetenschap ontwikkeld en zijn talrijke instituten opgericht, die zich uitsluitend met jacht- en wildbescherrningsvraagstukken bezighouden.

J. en landb. kunnen met elkaar in conflict zijn, maar behoeven dat niet te zijn. Bij een tolerabele wildstand kan de landbouwer door de jachtverpachting voordeel hebben van de j., terwijl de j. van een niet te verwaarlozen econ. belang is. In

de 3 jachtseizoenen 1946-1949 werden b.v. minstens 4 mill. stuks wild bemachtigd.

(2) Het woord j. wordt ook gebruikt in de betekenis van het jachtrecht (z. ook Jachtwet).

J. F. KOOLS/ E. VAN KOERSVELD.