Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Mesten

betekenis & definitie

In oorsprong is dit het vetmaken van volwassen dieren; naderhand is dit begrip gaan betekenen: het slachtrijp maken van landbouwhuisdieren. Zo kennen we thans ook het m. van kalveren, jonge varkens (baconvarkens), jong pluimvee (mestkuikens), lammeren.

Bij het m. van volwassen dieren wordt nagenoeg uitsluitend vet aangezet (onderhuidsvet en orgaanvet); hiervoor is in de eerste plaats voer nodig met een hoge energetische waarde (hoge zetmeelwaarde) bij een bescheiden hoeveelheid eiwit voor het onderhoud, d.w.z. het in stand houden van het leven). Des te verder het m. voortschrijdt des te meer voer (zetmeelwaarde) is er per kg groei noodzakelijk. Dit kan voor een deel worden toegeschreven aan een verhoging van de onderhoudsbehoefte, maar voor het grootste deel aan de vorm waarin de groei plaatsvindt. Des te verder de mesttijd voltooid is, des te hoger wordt het percentage vet en des te lager het gehalte aan vocht. Tegen het eind van de mestperiode wordt het vocht uit de cellen verdreven om plaats te maken voor het vet. We zien dan het typische verschijnsel dat het dier steeds meer voer nodig heeft ofschoon het in gewicht kan achteruitgaan (vet is lichter dan water). Dgl. overvette dieren zijn steeds moeilijker verhandelbaar: bij het stijgen van de levensstandaard wordt de vraag naar vlees groter en die naar lichaamsvet neemt af.

Bij het m. van jonge dieren wordt er in de eerste plaats vlees (spierweefsel) aangezet; wordt het m. voortgezet dan ontstaat vet tussen de spiervezels: doorregen spek, geaderd vlees. Een jong dier heeft relatief (t.o.v. het gewicht) meer eiwit nodig dan een ouder dier. Voor een tekort aan eiwit zijn we zelfs erg bevreesd; dit geeft aanleiding tot een veel te snelle vervetting van de weefsels. Des te verder het m. voortschrijdt des te beter moet de verteerbaarheid van het voer worden, want de verteringsorganen komen steeds meer in het vet te liggen, wat de functies bemoeilijkt.

Voor het rundvee kennen we twee vormen van m. nl. het in. op stal (minder winstgevend, komt voor op bouwbedrijven en voorheen ook in het spoelingsdistrict) en het z.g. vetweiden (meer winstgevend).

In de naoorlogse jaren heeft men wel getracht het m. kunstmatig te versnellen door hormoonbehandeling (injecties, implantaties, voedering). Tot dusver zijn de successen nog niet erg overtuigend behalve bij het pluimvee.

Ook de antibiotica staan hierbij in het brandpunt van de belangstelling. Door toevoeging van antibiotica kan men bij minder ideale omstandigheden in de varkens- en pluimveemesterij inderdaad groeiverbeteringen waarnemen (bij vermindering van het verbruikte voer), doch afgezien van hier niet nader aan te halen na- en voordelen, staat de rentabiliteit bij de huidige prijsverhoudingen voor mestvarkens allerminst vast. Voor mestkuikens ligt de toestand meer duidelijk ten gunste van het gebruik van antibiotica.

< >