1. (bemesting) Het strooien van kalkhoudende stoffen op akkers en weiden om de pH te verhogen en de grond minder zuur te maken.
2. (bosb). Uitstrooien van Ca-houdende kunstmeststoffen met als doel ontzuring van strooisel of bovengrond, opdat gunstiger omstandigheden worden geschapen voor strooiselverterende organismen (bacteriën, edaphon). In de bosb. gebruikt men vooral kalkmergel, omdat dit langzaam oplost en dus langdurig werkt. Het k. van ruwe humus wordt aanbevolen in combinatie met een stikstofbemesting, omdat de vorming van duurzame humus hierdoor wordt bevorderd. Bij k. zonder slikstolbcincsting wordt wel de ruwe humus verteerd, doch weinig duurzame humus gevormd.
3. (tuinb. Met k. bedoelt men in tuinbouwkringen het besmeren met een kalkbrij van ruiten (kassen en bakken en van bomen. Het eerste doet men om de zon buiten te sluiten en zo het oplopen van de temp. in bakken en kassen tegen te gaan en het tweede om de insecten en schimmels te doden op de stammen en takken van vruchtbomen, of wel om zonnebrand tegen te gaan bij sterk ingesnoeide bomen. Het eerste en het derde gebeurt nog geregeld, het tweede niet meer zo vaak daar men nu over doeltreffender ziektebestrijdingsrniddelen beschikt. Ook spreekt men wel van k. als men bekalken bedoelt (het bemesten met kalk).
4. (veet.) Met kalk besmeren van stallen. Dit heelt een tweeledig doel: het werkt enigszins ontsmettend en de stal wordt er lichter en helderder door, terwijl vuil beter in het oog valt, wat de reinheid in de hand werkt.