Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Houtsoorten

betekenis & definitie

Hout leverende planten. In de houtteelt onderscheidt men deze op verschillende wijzen al naar hun eigenschappen en de invloed, die ze uitoefenen op de groeiplaats.

De bomen in een bos zijn nl. zelf een groeiplaatsfactor; ze scheppen a.h.w. een eigen milieu, doordat ze een microklimaat scheppen, doordat ze de grond doorwortelen en daaruit vocht en voedingsstoffen Opnemen en doordat ze strooisel leveren. Zo onderscheiden we:

a. Licht-h. (lichtbehoevende) en schaduw-h. (schaduwverdragende h.). De lichtbehoefte van een h. is afhankelijk van individuele

eigenschappen, van de leeftijd en van de groeiplaats. I.h.a. zijn er echter h., die veel licht verlangen voor haar ontwikkeling (licht-h.), zoals eik, berk, pijnboom, es en larix tegenover h. die met veel minder licht kunnen volstaan (schaduwh.), zoals beuk, zilverden, Tsuga en Thuja. Daartussen staan de halflicht-h. of de halfschaduw-h.. zoals douglas en fijnspar.

b. Naald-h. en loof-h. Naar de vorm van het loof onderscheidt men de naald-h. welke behoren tot de groep der Gymnospermae of naaktzadigen en de loofh. welke tot de Angiospermae of bedektzadigen behoren.
c. Loofverliezende (winterkale) en altijdgroene h. Als gevolg van periodieke klimatologische factoren (koude, droogte) staan verschillende h. gedurende de ongunstige periode kaal. Tot de loofverliezende of winterkale h. behoren in Ned. de meeste loof-h. en van de Gymnospermae larix, ginkgo en moerascypres. In de tropen behoort daartoe djati. Tot de altijd groene h. behoren de meeste trop. h. en in Ned. de meeste naaldhoutsoorten en enkele loof-h. (hulst), die door leerachtige bladeren speciaal tegen het ongunstige winterklimaat zijn toegerust.
d. Grondverbeterende, -beschermende, -verzorgende en -bedervende h. De invloed, die de h. op de grond heeft, gaat vooral uit van het strooisel. Bij grondverbeterende h. is dit van dien aard, dat het goed verteert en de minerale voedingsstoffen, die het bevat, geleidelijk aan de grond afstaat, zodat ze weer via de wortels door de plant kunnen worden opgenomen (voedingsstoffenkringloop), b.v. onze inheemse loofhoutsoorten. Daartegenover is het strooisel van grondbedervende h. zodanig, dat het niet of slecht verteert en daardoor de voedingsstoffen-kringloop onderbreekt. Het strooisel is dan meestal ook zeer zuur, waardoor het zakwater vele voedingsstoffen uit de bovengrond wegvoert en er uitlogingsprofielen ontstaan; nl. pijnboom, fijnspar.
e. Vlakwortelende en diepmortelende h. I.v.m. de diepte van beworteling onderscheidt men:

(1) dakwortelende h., waarvan het wortelstelsel zich direct onder de grond vrijwel horizontaal uitbreidt; soms hebben deze soorten nog een korte, iets dieper doordringende penwortel; het grootste deel van het wortelgestel komt echter vaak niet dieper dan 75 cm;

(2) diepwortelende h., die een meer verticale ontwikkeling van het wortelgestel vertonen. Het voordeel van deze laatste h. is, dat ze hun voedsel en vocht uit een veel grotere bodemruimte kunnen betrekken en daardoor de groeiplaats intensiever gebruiken, zonder dat gevaar bestaat voor verarming van de grond.

f I.v.m. het gebruik en het bedrijfsdoel kent men: economische of productieve h., welke moeten bijdragen in de opbrengst door de levering van zo veel mogelijk hoogwaardig hout; vul- of verplegende h. hebben daarentegen meestal geen betekenis voor de houtproductie. Ze worden gebruikt om de grond te verplegen, wanneer de productie-h. dit onvoldoende doet (b.v. door wijd plantverband wegens duur plantsoen of om de kwaliteit en de geaardheid van het strooisel te verbeteren, waardoor het sneller kan verteren en de grond in een betere conditie blijft.

g. Natuurlijke inheemse en exotische h. (uitheemse:. I.v.m. het voorkomen van een h. in een bepaald land onderscheidt men de natuurlijke of inheemse h. (dat zijn h., die er van nature thuisbehoren) en uitheemse of exotische h. (die er door de mens zijn gebracht). De laatste onderscheidt men nog in: groeiplaatsvreemde en vicariërende exoten, waaronder men verstaat h., die hun ecologische eisen ter plaatse niet resp. wèl bevredigd vinden. Bij de laatste zijn het bijzondere migratiefactoren geweest, die verhinderd hebben, dat deze h. inheems werd.
G. HOUTZAGERS.

< >