Onderdeel van de bosb. De h. houdt zich bezig met de instandhouding der aanwezige bossen, met de aanleg van nieuw bos (bebossing, herbebossing) en met het verzorgen en grootbrengen van de bossen.
Al naar het beoogde bedrijfsdoel en de omstandigheden zal men daarbij verschillend te werk moeten gaan, doch i.h.a.gelden 2 principes:
1. het productiemiddel moet in stand worden gehouden (duurzaamheidsbeginsel) en
2. alle maatregelen moeten zo snel en zo goedkoop mogelijk tot het bedrijfsdoel leiden (rentabiliteitsbeginsel).
Beide principes eisen een grondige kennis van de in het bos werkzame productiefactoren, de eigenschappen van de houtsoorten en de wijze, waarop deze kunnen worden beïnvloed en toegepast.
De h. valt zodoende uiteen in:
a. de algemene h., welke zich bezighoudt met de groeiplaats en cle opstand als zodanig, met de groeiplaatsleer (klimaat, bodem, biotische groeiplaatsfactoren, typologie), de bosaanleg en verjonging, de bosverzorging (zuivering, dunning, onderplanting), de leer der bedrijfsvormen (bepaalt de bosopbouw in horizontale en verticale zin) en
b. de bijzondere h., welke zich bezighoudt met de afzonderlijke houtsoorten, hun bosb. eigenschappen en hun selectie. Het duurzaamheidsbeginsel eist instandhouding of onmiddellijke vervanging van de bossen, maar ook instandhouding van de productiviteit van de grond. Speciaal aan het laatste punt wordt in de moderne h. veel aandacht besteed, doordat in het verleden het belang van deze zaak werd verwaarloosd, waardoor vele bosgronden sterk zijn achteruitgegaan.
Nadat men echter was gaan inzien, dat de groei van een bos toeneemt naarmate een groter voedingsstoffenkapitaal in omloop is, richtte men de bedrijfsmaatregelen meer en meer op vergroting van het in omloop zijnde voedingsstoffen-kapitaal, het vermijden van voedingsstoffen-verlies en het voorkomen van ophoping van voedingsstoffen op bepaalde plaatsen in de kringloop. Als gevolg van deze inzichten werd o.m. strooiselroof verboden, takbemesting toegepast, verplegende houtsoorten tussengeplant, strooiselophoping en ruwe humusvorming voorkomen. Ook heeft men leren inzien, dat een bos niet is een verzameling bomen, doch een levensgemeenschap, waarin elk onderdeel zijn eigen taak heeft en waarin tussen de factoren een evenwicht heerst. Het is mogelijk om dit evenwicht kunstmatig te verschuiven, doch het is gebleken, dat men niet straffeloos te ver van de meest natuurlijke toestand kan afwijken (calamiteiten, degradatie van de groeiplaats). Omdat echter de natuurlijke bossen vaak niet rendabel zijn, is men verplicht een compromis te zoeken. Men kan dit doen door het natuurlijke bos als grondslag te nemen en daarin de econ. waardevolle soorten te bevoordelen of door daarin een bepaald (nog niet schadelijk) aandeel econ. waardevolle grociplaatsexoten als menghoutsoort op te nemen.
Het rentabiliteitsbeginsel (en gedeeltelijk ook het duurzaamheidsbeginsel) bepaalt de gang van zaken bij de bosverzorging. Werd oorspronkelijk in de bossen niet gedund, in de loop der tijden is men gaan inzien, dat de dunningen het mogelijk maken niet alleen om in plaats van vele lichte stammen op een bepaalde oppervlakte enkele zware te telen en zodoende een grotere houtproductie, een grotere eenheidswaarde en een verhoging van de rentabiliteit van het bos te verkrijgen, maar ook de groeiplaats en de strooiselvertering te beïnvloeden. De bedrijfsvormen staan i.v.m. de wijze en het tijdstip van de oogst en der bosverjonging; ze zijn sterk afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden en de gebruikte houtsoorten. In Nederland overweegt het opgaande bos met kaalkap en kunstmatige verjonging. Vroeger kwam ook het eikenhakhoutbedrijf veel voor.
G. HOUTZAGERS.