Voor het verkrijgen van een goede opbrengst, is een bezetting van de akker met een voldoende aantal planten noodzakelijk: het gewas moet gesloten zijn. Komt dit aantal door omstandigheden b.v. door uitwinteren bij granen en koolzaad, door slechte opkomst bij bieten en aardappelen, vreterij door insecten of aantasting door schimmels, b.v. bietenbrand, niet tot stand, dan vertoont het gewas een h. s.
In dat geval krijgt het onkruid meer kans tot ontwikkeling, zodat meer arbeid vereist wordt. De structuur van de grond wordt op die open plekken slechter, sommige insecten o.a. bladluizen vinden bij holle stand van het gewas betere levensvoorwaarden enz.Is h. s. een gevolg van uitwinteren dan kan door rollen en overbemesting met stikstofhoudende meststoffen naar een grotere uitstoeling van de overgebleven planten gestreefd worden. Bij hakvruchten, vooral bij voederbieten, worden de open plekken met andere gewassen, b.v. koolraap, ingeplant. Is de stand echter te hol, dan moet het gewas omgeploegd worden; het valt dikwijls moeilijk om daartoe te besluiten, mede ook doordat men niet weet hoe de weersomstandigheden zullen worden die beslissend zijn voor de verdere ontwikkeling van het gewas.