De f., Rubus idaeus L., fam. Rosaceae, is inheems in Eur. en wordt ook in ons land in ‘t wild aangetroffen.
Alhoewel ze dus in haar vaderland wordt geteeld, is de teelt toch aan veel moeilijkheden onderhevig. De f. stelt geen bijzondere hoge eisen aan de grond en kan hoge opbrengsten geven op humusrijke, vochthoudende zandgrond en op lichte, goed doorlatende kleigrond, indien deze flink bemest worden. Ze wordt echter gemakkelijk aangetast door allerlei plagen en kwalen, waarvan de aantasting door virus-soorten wel een van de ergste is. De teelt moet daarom steeds gepaard gaan met strenge selectie op gezondheid. Tegenwoordig past men ook de teelt uit zaad toe en tracht daarbij een voldoende gelijkmatige nakomelingschap te kweken. Dit vereist echter veel zorg en kan slechts onder deskundige leiding geschieden. In Ned. gebeurt het onder leiding van Dr Ir I. RIETSEMA te Breda. Deze brengt thans twee typen in de handel, die virusvrij zijn en tevens voldoende vruchtbaar. Het zijn de rassen Radboud en Gertrudis.
I.h.a. geschiedt de vermenigvuldiging door wortelspruiten, maar de f. kan ook gestekt worden. De jonge planten worden op verschillende wijze geplant.
Men kan de cultuur uitvoeren aan pollen en aan hagen. De pollenteelt is de oudste en alhoewel ze nog veel wordt toegepast, is ze toch niet zo goed als die in hagen. Bij de eerstgenoemde cultuur wordt de plant 1m in en op de rij gezet. De scheuten die zich ontwikkelen worden dan aangebonden aan een paal die in het midden van de pol wordt neergezet.
De teelt aan hagen kan op tweeërlei wijze plaatsvinden. Voor beide methoden zet men de planten op rijen, ongeveer 1½ m van elkaar bij rechte en 1,75 bij gebogen hagen; ze komen 30-50 cm in de rij te staan. Bij de teelt van rechte hagen worden de scheuten aan de draad gebonden, die precies boven de geplante rij loopt. Bij de teelt aan gebogen rijen wordt de draad aan palen bevestigd, die ongeveer 70 cm aan de Noordkant van de geplante rij in de grond zijn gezet. Door de betere belichting van de jonge scheuten in het voorjaar krijgt men van de gebogen hagen een betere opbrengst, maar de opbrengst per oppervlakte is ongeveer gelijk met de opbrengst aan rechte hagen, doordat hier de rijen dichter bij elkaar staan. Men klaagt er wel over, dat er in zomers met veel zonneschijn de vruchten aan gebogen hagen schade door de zon ondervinden. De meningen, welke cultuur het beste is, zijn zeer verdeeld.
De frambozencultuur is een arbeidsintensieve teelt; 55% van de productiekosten bestaan uit arbeidsloon. de teelt kan daarom niet in elke omgeving worden gedreven, doch slechts daar, waar veel jonge arbeidskrachten te krijgen en de lonen betrekkelijk laag zijn.
In. N. Brab. vindt men 88% van de frambozenteelt (668 ha:. In Zeel. treft men 47 ha aan en 15 ha in Gelderland. De totale oppervlakte in Ned. is 776 ha. In België heeft men alleen handelsteelt in de omgeving van Hoogstraten in de prov. Antwerpen. De meeste f. worden geteeld voor de fabrieksmatige verwerking tot jam en vruchten op sap.
Bekende vruchten zijn, behalve de twee genoemde rassen Radboud en Gertrudis, Lloyd George, Preussen, Ir Leenderts. Van de oude var. wordt de Hornet nog aanbevolen en wel om de zeer goede smaak. Ze is echter meestal onproductief.
Tot de dierlijke parasieten van de f. behoort de frambozenkever (Byturus tomentosus). Deze kever, die vroeger veel schade deed (wormpjes in de vruchten is tegenwoordig zeer goed te bestrijden met derris en D.D.T.-preparaten.
Verder moeten we de bladluizen noemen, vooral omdat deze het virus overbrengen, dat de z.g. mozaiekziekte der f. veroorzaakt. Een carbolineum of kleurstof-bespuiting in de winter (6%) is meestal doeltreffend.
Van de schimmelziekten noemen wij de verwelkingsziekte (Verticillium dahliae), waartegen nog geen afdoende bestrijding bekend is. Men verwijdert echter aangetaste planten tegelijk met de grond, waarop zij groeien. Voorts treedt nog op Didymella applanata (bestrijding 1% Bordeauxse pap vóór de bloei) en Gloeosporium-ziekte (Plectodiscella veneta) (1% Bordeauxse pap vóór de bloei).
V. A. M. SPRENGER.