Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 21-01-2021

Celstof, ruwe-

betekenis & definitie

(ruwvezel) (veet.) Verzamelnaam van de stoffen, die tot de vorming van de celwanden van de planten bijdragen. R. c. bestaat o.a. uit cellulose (= celstof) en verder nog een serie stoffen (pentosanen, lignine en cutine).

Vooral de lignine en cutine zijn van belang, omdat deze de eerder genoemde stoffen ontsluiten (incrusteren), en daardoor belemmerend werken op de vertering van de celstof en de pentosanen. Aangezien de celwanden ook de andere samenstellende delen van de plantaardige voedermiddelen omsluiten, heeft de ruwe celstof ook invloed op de verteerbaarheid van deze bestanddelen. Chem. behoort het merendeel der bestanddelen van de ruwe celstof tot de koolhydraten (samen met ‘overige koolhydraten’, voorheen genoemd: stikstofvrije extractiefstoffen). Het gehalte aan r. c. of ruwvezel wordt bepaald voorn, volgens de methode-WEENDE (zuur-loog-bewerking). Voor de veevoeding speelt het gehalte aan r. c. een zeer grote rol. Rijk aan r.c. zijn oude plantendelen en de voedermiddelen, die daarvan afkomstig zijn (vooral stro, 35-45% r.c.; hooi 20-40% r.c.); arm aan r.c. zijn de hakvruchten

(aardappelen 0,7%, bieten 0,9%) e.d. Vrij van r.c. zijn de dierlijke producten.

Voor de berekening van de zetmeelwaarde van het voeder speelt het gehalte aan r.c. een belangrijke rol. Des te meer r.c., des te groter het verschil tussen het berekend vetvormend vermogen en het werkelijk vetvormend vermogen (verklaring: de verteerbare stoffen, waarop het berekend vetvormend vermogen berust, moeten eerst nog worden vrijgemaakt uit de r.c., wal energie kost!). Voor de krachtvoeders wordt gewerkt met het waardecijfer, voor de ruwvoeders met een ruwe celstof-aftrek (i.v.m. de grote variabiliteit bij deze laatste!).

< >