Honingbij, een gesl. van vliesvleugelige insecten (Hymenoptera), fam. Apidae.
Staten of kolonies vormend, met verdeling in ‘kasten': fertiele ♀♀ of koninginnen, steriele ♀♀ of werksters, ♂♂ of darren. De meest algemene soort is A.mellifera L. ( = mellifica L.), met een aantal rassen in Eur. en aangrenzende gebieden van W. Az. en in N. Afr. inheems. De honingbij is door de mens sinds onheugelijke tijden gecultiveerd en thans over grote gebieden der aarde verspreid. Zij leeft in besloten ruimten, b.v. in holle bomen resp. in korven en kasten, door de mens hun hiervoor ter beschikking gesteld (z. Bijenteelt). Twee andere soorten, A.dorsata F. en floralis F., leven geheel vrij in de open lucht. Altijd is kenmerkend de aanwezigheid van z.g. raten, uit was geconstrueerd en bestaande uit een dubbele laag van 6-hoekige broed- en voorraad cellen. Deze raten hangen loodrecht omlaag, met de cellen aan weerskanten, hun openingen naar buiten gericht. In de voorraadcellen wordt honing en stuifmeel opgeslagen, in de broedcellen heeft de ontwikkeling plaats.
De meest gecultiveerde soort is de Eur. honingbij, A. mellifera L., met verschillende var. of rassen. Nauw verwant hieraan is de Afr. honingbij, A. adansoni LATR., door negers wèl, door Europeanen nauwelijks of niet gecultiveerd; verder de Indische honingbij, A.indica F., door Indonesiërs vrij algemeen, door Europeanen slechts in uitzonderingsgevallen gehouden. Deze drie soorten leven in besloten ruimten en vervaardigen verschillende raten, evenwijdig naastelkaargelegen.
De cellen voor de werksters en darren verschillen duidelijk van elkaar, de koninginnen ontstaan in bijzondere cellen, z.g. moerdoppen. De grote, ‘wilde’
Indische honingbij, A. dorsata F. en de kleine A. floralis F. in Indon. vervaardigen slechts één raat aan de open lucht, zonder differentiatie in darrencellen en moerdoppen. Die van de eerstgenoemde bereiken zeer grote afmetingen en worden gewoonlijk in het allerhoogste geboomte, dikwijls in een groot aantal bij elkaar, aangelegd. Honing en was hiervan worden of werden door de inheemse bevolking geregeld gewonnen. A. floralis F., is, behalve als bloembestuiver, econ. van geen betekenis (z. Bijenteelt).