Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 21-01-2021

Bijenteelt

betekenis & definitie

Eertijds waren honing en bijenwas onmisbare levensbehoeften, doch naarmate ze door suiker en betere verlichtingsmiddelen werden vervangen, nam de b., die in de zandstreken vroeger zeer algemeen was, af. Door uitbreiding der bevolking ontstond er steeds meer behoefte aan cultuurgronden en verdwenen langzamerhand de boekweit- en heidevelden, die een rijke honingbron voor de bijen vormden.

Sedert het begin dezer eeuw is men gaan inzien, dat de 'bijen zowel in de natuur als in de cultuur van grote betekenis zijn voor de bevruchting van verschillende gewassen, doordat zij bij het bevliegen der bloemen het daarvoor nodige stuifmeel op de stempels der bloemen afstrijken. Vooral voor een goede vruchtzetting van onze fruitbomen en van enkele zaadgewassen moet insectenbezoek onmisbaar worden geacht.

Daar de bijenvolken reeds in het voorjaar sterk bevolkt zijn en gemakkelijk vervoerd kunnen worden, is de belangstelling voor de b. weer toegenomen. Thans zijn er in Ned. met zijn ca 18000 imkers ca 120.000 bijenvolken. De meeste zijn in handen van mensen, die plezier hebben in het omgaan met deze insecten of in de verkoop van honing een nevenverdienste trachten te vinden. Door ons grillig klimaat en betrekkelijk gering aantal, in grote uitgestrektheden voorkomende drachtplanten, zijn onze honingopbrengsten aan de lage kant en bovendien zeer wisselvallig. De inlandse productie mag dan ook niet hoger worden geraamd dan 1.500.000 kg per jaar.

Onze fruiteentra zijn arm aan bijenvolken, doch vele telers bieden de imkers een bedrag van ca f 6,- per volk, als zij deze in de bloeitijd naar hun boomgaarden brengen. Zodoende wordt er in ons land veel met de bijen gereisd: in het voorjaar naar het fruit en het koolzaad en in de nazomer naar de heidevelden.

Een bijenvolk huist in een woning, een korf of een kast, waarin zich de ratenbouw bevindt; het eigenlijke volk bestaat uit een koningin en 10.000-50.000 werkbijen. Darren, ♂ bijen, komen er alleen in voor van Mei tot Augustus.

In de wintermaanden verkeert het bijenvolk in rust; de temperatuur is te laag om uit te vliegen en bovendien zijn er geen bloemen, waarop nectar en stuifmeel verzameld kunnen worden. liet volk teert nu van de voorraad, die het in het vorige seizoen heeft verzameld. Als echter de thermometer tot ca 8°C stijgt, vliegen de bijen bij zonnig weer een korte tijd uit om de onverteerde voedselresten, die in de endeldarm zijn opgehoopt, onder de z.g. 'reinigingsvlucht te laten vallen. De koningin of moer, het enige volkomen wijfje van het bijenvolk, begint reeds in Febr. met het leggen van eitjes in de lege cellen van de 'raten. Uit deze eitjes komen na 3 dagen larven, die door de werkbijen of werksters worden gevoed en 6 dagen later volgroeid zijn.

Als de werksters de cel met een dekseltje van was hebben gesloten, spinnen de larven zich in, waarna de poptoestand begint. 12 dagen na het verzegelen verlaat de jonge bij haar cel, die na korte tijd opnieuw door de koningin met een eitje wordt belegd.

Naar de mate waarin de koningin eitjes legt, worden er 3 weken later dus jonge werksters geboren. De hoeveelheid eitjes neemt geleidelijk toe en vooral als de werkbijen nectar, stuifmeel en water kunnen verzamelen; het stijgt tot ca 2000 per etmaal in de laatste weken van Mei. De oude werkbijen raken echter afgeleefd en sterven geleidelijk af. In het voorjaar treedt dus een verjonging van de werksters op; alleen de koningin blijft.

Op deze verjongingsperiode volgt een tijd van groei: de bevolking breidt zich sterk uit en vult in het laatst van Mei de hele korf of kast. Na de groei volgt een deling van het bijenvolk; de koningin en ongeveer de helft der werkbijen verlaten als zwerm de kolonie en beginnen een zelfstandig leven. Deze zwerm, de eerste-, brom-, brand-, oudemoerszwerm of eersteling heeft verder geen contact meer met het moedervolk. Een dag of 10 later volgt een kleinere zwerm, de na- of jongemoerszwerm, bestaande uit 5000-10.000 bijen en één of meer jonge koninginnen, die zich intussen in het oude volk ontwikkeld hebben.

Soms volgen nog een of meer nazwermen, tot de oude kolonie een verdere deling opgeeft. Deze is door het verlies der zwermen zeer zwak geworden en bezit aanvankelijk een jonge, nog niet bevruchte koningin.

Daar zich inmiddels een grote hoeveelheid darren in de volken ontwikkeld hebben, is er voor deze koningin gelegenheid om op de 'bruidsvlucht te paren met een Q bij en keert zij na deze vlucht als bevruchte koningin naar het volk terug. Enige dagen later begint zij met eitjes te produceren. Na 3 weken begint het volk nu weer in sterkte toe te nemen, doch slechts voor korte tijd, want het najaar doet zijn invloed al vroeg gelden.

De darren vliegen uit en keren niet meer terug of worden door de werkbijen in de z.g. darrenslacht uit het volk verdreven. In deze zomermaanden verzamelt het bijenvolk de voorraden, waarvan het in de winter moet leven. Van Oct. af legt de koningin geen eitjes meer en gaat de kolonie, in gelijke tred met de natuur, de winterrust in.

Deze levenscyclus van het bijenvolk vinden wij vrij nauwkeurig terug in het bedrijf van de korfimker. De imker heeft vooral op te letten, dat zijn volken niet verhongeren in perioden van slechte dracht.

Zeer belangrijk voor hem is de zwermtijd, de laatste weken van Mei en de eerste van Juni. In deze tijd breidt zijn bijenstal zich sterk uit. Van 10 wintervolken krijgt hij ca 10 voorzwermen en ongeveer 5 nazwermen, dus in totaal 25 stuks. Het opvangen, het z.g. scheppen van de zwermen en het bevolken van nieuwe korven daarmee, kosten hem veel tijd. Dikwijls laat hij de volken niet op natuurlijke wijze zwermen, doch maakt hij kunstzwermen, daar de natuurzwermen, als zij te lang aan hun lot worden overgelaten, zelf een nestgelegenheid zoeken en wegvliegen.

Bovendien moet hij bij vele volken maatregelen nemen, dat deze niet te veel zwermen en daardoor te zwak worden.

De afgezwermde volken en de nazwermen vragen zijn aandacht omdat zij onbevruchte koninginnen hebben. Als deze door ongunstig weer geen geslaagde bruidsvlucht kunnen maken of op een of andere wijze verloren gaan, moet hij ingrijpen, daar deze volken anders langzamerhand uitsterven, doordat er geen jonge bijen in geboren kunnen worden. De korfvolken moeten op de heide de honingoogst voor de imker verzamelen.

Van de 25 volken waarmee hij van de heide terugkeert, zijn er 10 bestemd tot opzetters of wintervolken, die zijn bijenstal in het volgende jaar weer moeten uitbreiden. Uit de overige 15 moeten allereerst de bijen worden verwijderd. Meestal geschiedt dit door de korven te salpeteren; de bijen worden bedwelmd door onder de korf een in kalisalpeter gedrenkt lapje te verbranden en ilink op de korf te kloppen. De bijen vallen en worden opgevangen op een bijendoek. Deze bijen komen spoedig weer bij en kunnen gebruikt worden om er de opzetters mee te versterken of worden als z.g. naakte volken verkocht aan de kastimkers, die ze voor hetzelfde doel gebruiken.

Soms worden 2 of 3 van deze volken samengevoegd, in een ledige korf gedaan, met suiker opgevoerd en als suikervolk overwinterd.

De kleine hoeveelheid bijen, die na het salpeteren nog in de ratenbouw is achtergebleven, wordt gedood door onder de korf een in gesmolten zwavel gedoopt lapje te verbranden: afzwavelen. De korven waaruit de bijen verwijderd zijn, worden meestal door middel van de plaatselijke organisaties verkocht, doch de inhoud kan ook door de imker worden verwerkt tot honing en bijenwas. Daar het korvenbedrijf vrijwel uitsluitend gebaseerd is op de heidedracht en de hoeveelheid heide in ons land steeds kleiner wordt, is het begrijpelijk dat de korvenbedrijven steeds afnemen.

In de moderne kasten zijn de raten niet aan de wand vastgemaakt, zoals in de vaste bouw van de korfimker, doch bevestigd in rechthoekige houten raampjes, die eruit genomen kunnen worden. Men kan elk onderdeel van de ratenbouw inspecteren en de raampjes die gevuld zijn met honing te allen tijde wegnemen. Met behulp van een ‘centrifuge, honingslinger genoemd, kan men de honing eruit slingeren, zonder de raat noemenswaard te beschadigen.

Deze kasten kunnen worden vergroot door er een losse verdieping op te plaatsen.

In de houten raampjes kunnen vellen kunstraat worden aangebracht, die door de bijen tot raten worden uitgebouwd, die zeer regelmatig zijn uitgewerkt en weinig of geen darrenraat bevatten.

De prijs van de bijenkasten is echter 5 à 6 maal zo hoog als die van de korven en daarom probeert de kastimker, het getal zijner bijenwoningen zo laag mogelijk te houden. Zijn streven is er dan ook op gericht om zijn volken zo te behandelen, dat hij geen zwermen krijgt, waardoor ze in de zomer ook veel sterker blijven dan die van de korfimker. Als goede dracht hem daarbij behulpzaam is, gelukt hem dit soms, maar ongunstig weer stuurt vaak zijn plannen in de war. In dat geval moet hij het zwermen kunstmatig onderdrukken en meestal tracht hij dit te doen door de koningin uit het volk te verwijderen en de koninginnecellen uit te breken, zodra er een jonge koningin geboren is.

Dit feit is waar te nemen door te luisteren. Een jonge koningin maakt haar aanwezigheid bekend door te fluiten of te tuten; zij maakt een geluid dat klinkt als een langgerekt tuut... tuut... tuut. De jonge koninginnen, die ook volwassen zijn maar hun cel nog niet verlaten hebben, zijn hoorbaar aan een kort en dof kwa... kwa... kwa... geluid. Men noemt dit het tuten en kwaken van jonge koninginnen.

Een gelukkige omstandigheid voor onze imkers is, dat de bijen in Ned. betrekkelijk weinig te lijden hebben van ziekten.

Bij de imkers is de roerziekte algemeen bekend. Deze treedt op als de reinigingsvlucht, door ongunstige weersgesteldheid, lang op zich laat wachten, b.v. tot in de tweede helft van Mrt of nog later. Meestal is roer dus geen ziekte, doch een te sterk gevuld raken van de 'endeldarm. Roer kan echter ook veroorzaakt worden door gistend voedsel of door het optreden van Nosema. Vrijwel onbekend zijn in ons land door bacteriën veroorzaakte ziekten van het broed, die als Europees en Amerikaans vuilbroed bekend zijn.

Zeer algemeen is echter Nosema, een eencellige parasiet, Nosema apis Z., die zich in de darmwand ontwikkelt en waarvan de sporen door de uitwerpselen worden verspreid. De door Nosema aangetaste volken blijven meestal in het voorjaar zwak of ontwikkelen zich langzamer dan normaal. Aan de zieke werkbijen zijn geen bijzondere verschijnselen te zien; de ziekte kan dan ook alleen door microscopisch onderzoek worden aangetoond. De meeste schade doet Nosema in het voorjaar, als de bijen door slecht weer een moeilijke tijd doormaken. Geneesmiddelen zijn niet bekend.

Zeer berucht is de mijtziekte, die in ons land alleen in Z. Vlaanderen voorkomt. Zij wordt veroorzaakt door de mijt Acarapis woodi H., die zich ontwikkelt in het voorste paar 'tracheeën van het borststuk en alleen met behulp van een microscoop waar te nemen is. Zieke bijen lopen de kast of korf uit en maken de indruk vleugellam te zijn. De mijtziekte is zo besmettelijk, dat aan te raden is de zieke volken af te maken. De toepassing van het middel van FROW geeft zeer vaak teleurstelling.

Algemeen voorkomende vijanden der bijen zijn muizen en wasmotten. Muizen dringen in bijenvolken als de lage wintertemperatuur de bijen belet de warme tros te verlaten. Zij vernielen de raten en veroorzaken grote onrust. Ook in lege raten, die ’s winters door de imker bewaard worden, kunnen zij grote schade aanrichten.

Zeer moeilijk is de bestrijding van de larven van de wasmotten; van de grote wasmotvlinder (Galleria mellonella L.) en van de kleine wasmot (Achroea grisella L.). Deze kleine licht-bruin gekleurde motjes leggen hun eitjes in het wasafval, dat onder de ratenbouw van de bijenvolken terecht komt. De larven leven zowel in ledige raten als in de broedraten, waar zij onder het verzegelde broed hun gangen maken. Dikwijls groeien de bijennymphen, die erdoor worden geraakt, uit tot bijen met verschrompelde vleugels. In bijenvolken is de wasmot alleen te bestrijden door het schoonhouden van de bodemplank en het dooddrukken van larven, poppen en vlinders, waar men ze maar ziet. Uit raampjes met broed kan men de larven verwijderen door even tegen de houten omlijsting te tikken, waardoor ze zich aan een draad laten vallen. In lege raten kan men de motten bestrijden met behulp van zwaveldamp.

Behalve de donkergekleurde Duitse bij, komen in ons land ook vele kruisingsproducten voor door invoer van Italiaanse en Krainer koninginnen. Aan bewuste kruising of selectie is in Ned. nog weinig gedaan, daar het in zo’n dicht met bijen bevolkt land zeer bezwaarlijk is om een bijenkoningin door een bepaalde dar te laten bevruchten. De paring geschiedt alleen onder de vluchten en daar de darren zich tot op ten minste 5 km van huis begeven, verkeert men steeds in het onzekere wie er als echtgenoot van een koningin zal optreden.

In de laatste jaren tracht men raszuivere koninginnen te telen of bepaalde kruisingen te krijgen door gebruik te maken van de eilanden Schiermonnikoog en Ameland als bevruchtingsstations. de kunstmatige inseminatie van bijenkoninginnen, uitgewerkt in de Ver. St., staat echter nog in haar kinderschoenen. A. MINDERHOUD.

< >