Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 21-01-2021

Akkeronkruiden

betekenis & definitie

onkruiden, die men overwegend op de akker aantreft. Om verschillende redenen behoren de als onkruid op de akker voorkomende planten merendeels tot andere plantensoorten dan degene, die men b.v. op aangrenzende niet in cultuur zijnde grond of op nabijgelegen groenland aantreft.

Vooreerst zijn veel a. stikstofminnend, ze vinden dus in de bemeste akker gunstiger grociomstandigheden dan daarbuiten. Verder wordt op de akker een of enkele malen per jaar door de grondbewerking alle plantengroei vernietigd, zodat zich alleen planten kunnen vestigen, die met zaden van buiten de akker komen of die beschikken over organen, waaruit ze na de bewerking weer snel opgroeien b.v. zaden en wortelstokken.

Is de groei van deze pionierplanten (planten die zich snel op een onbegroeid terrein vestigen) eenmaal begonnen, dan hebben ze zelfs profijt van de bewerking, want ze ontmoeten voorlopig weinig concurrentie.

Weer andere a. worden door de bewerking begunstigd, doordat b.v. delen van wortelstokken worden verspreid of doordat zaden diep begraven worden, zodat ze soms jarenlang in rusttoestand blijven liggen om daarna bij het naar boven ploegen tc ontkiemen. Nog een groep van aan de akker gebonden onkruiden zijn sommige cultuurgewassen. die ‘opslag leveren in de navrucht, b.v. mosterd, koolzaad, zandwikke, spurrie, aardpeer.

Opvallend is, dat men op een en dezelfde akker onder verschillende gewassen een sterk uiteenlopend onkruidendek kan aantreffen. De grond en dikwijls ook de aangevoerde mest en het gebruikte zaaizaad bevatten blijkbaar een grote voorraad onkruidkiemen van een grote verscheidenheid en naarmate men een ander gewas zaait, komen andere van de aanwezige plantensoorten tot ontwikkeling. Factoren als: tijdstip van grondbewerking, zaaitijd, groeitype en groeirhythme van het cultuurgewas, aard van de bemesting en opheffing van de kiemrust van onkruidzaden in de grond door temperatuurs- en belichting invloeden zijn hiervoor aansprakelijk.

In het oog lopende verschillen zijn er b.v. tussen de onkruiden onder granen en andere gewassen, die zich reeds vroeg in het voorjaar ontwikkelen en al vroeg in de voorzomer hun grootste ontwikkeling bereiken, en de onkruidflora onder hakvruchten, waarin nog lange tijd in het voorjaar geschoffeld en gehakt wordt en die ook veel langer, tot in de herfst, doorgroeien.

Tot de eerste groep behoren onkruiden als: duist, slofhak, windhalm, wilde haver, dauwnetel, hennepnetel, korenbloem, klaproos, éénjarige hardbloem, herik, akker viooltje, driekleurig viooltje en wikkesoorten.

Tot de tweede groep: hanepoot (vogelvoet), naaldaar, perzikkruid, reigersbek, ooievaarsbek, zwarte nachtschade, knopkruid, muur en ganzevoet soorten. Beide groepen van onkruiden zijn gewoonlijk in staat om vanaf het tijdstip, dat het gewas te groot wordt voor schoffelen, tot aan de oogst zich te ontwikkelen en zaad te vormen (z. ook Onkruid en Onkruidbestrijding).