In de verb. in, op een weerlicht, ter aand. van een zeer korte tijdsperiode: in een flits.
Ik houd hem nu in mijn armen gekneld. Maar hij kan mij, ik voel het in een weerlicht, door de nek steken, wanneer ik hem niet seffens weerloos maak, TEIRLINCK 1952, 2, 11.
In een weerlicht wordt zij zich meteen waarheden van haar wezen bewust die zij tot nog toe niet heeft vermoed, en die haar dodelijk ontstellen, TEIRLINCK 1952, 2.51.