In de verb. verveeld zitten, zijn met -, geen raad weten met -, het moeilijk hebben met -, enz.
Aan mij werd gevraagd dieper in te gaan op de kostelijke opvoeding van tieners in het familiaal leven ... Eigenlijk zit ik met deze vraag verveeld: „Hoe kan men schrijvenderwijs in een blad, dat zoveel verschillend geaarde lezeressen en lezers telt, tot een verantwoorde aanpak bijdragen?” Vrouw en Wereld nov. 1973, p. 20.
Hoor je het verschil tussen die twee vragen? Tom is er verveeld mee dat ik zo dikwijls weg ben. Maar Hilde legt veel belangstelling aan de dag voor mijn werk, al is ze nog maar elf jaar, Vrouw en Wereld dec. 1974, p. 11.
Een man kan verveeld zitten met zijn hobby van voetballen, Vrouw en Wereld okt. 1976, p. 10.
Zelfs de politieke vrienden van de burgemeester zitten met het incident verveeld en bij de jongste gemeenteraadszitting werd tegen deze «betreurenswaardige beslissing» ook door leden van de meerderheid geïnterpelleerd, Nieuwsblad 15/4/1977.