1. Van omstandigheden: (iem.) dwingen, noodzaken, nopen.
De omstandigheden hebben mij verplicht zo te handelen.
- Het slechte weder verplichtte ons thuis te blijven, Schrijft. 1966, 192.
Hij werd verplicht de tocht te voet verder te zetten, BROUWERS 1978, 217.
2. Met een zaak als onderwerp: iem. een dienst bewijzen waardoor hij tot dankbaarheid gehouden is. (In de standaardt. steeds met een pers. als onderwerp: wij zouden u zeer verplicht zijn, als iem. (aan zich) verplichten enz.).
Een spoedig antwoord zou mij verplichten, Taalb. 1969, II, 520.